Skip directly to content

Zenne Geets 2000 nl

                                                       4. Zenne Groep
 
                                                                                  S. GEETS, 2000.
 
Naam
 
   De naam “Zenne Groep” (“Senne Group”) werd voor de eerste maal in een publicatie gebruikt door MARECHAL (1993). De naam werd gekozen , omdat twee van de drie Formaties, die  deze groep bevat, dagzomen in het bekken van de Zenne.
 
Algemene kenmerken
 
   De sedimenten van de Zenne Groep zijn essentiëel van mariene oorsprong. Onderaan bestaan ze uit kleiige zanden, die naar boven toe overgaan in zuivere, dikwijls kalkhoudende, zanden. Typisch is het voorkomen van verkiezelingen en van zandige kalkstenen en kalkzandstenen. Op sommige niveaus is de afzetting sterk fossielhoudend.
 
   De ouderdom is Lutetiaan.
 
Voorkomen
 
   De Zenne Groep komt voor in het noorden van de provincies Namen en Henegouwen, in de provincies Vlaams- en Waals-Brabant, in het westen van Limburg, het noorden van West- en Oost-Vlaanderen.
 
   Outliers worden gevonden in de Zuid-Vlaamse heuvels en in Tussen Samber-en-Maas.
 
   De afzetting rust meestal op de Ieper Groep of op de Formatie van Landen of, in het zuiden, onmiddellijk op Paleozoische gesteenten.
 
   Ze wordt bedekt door de Formatie van Maldegem of door de Tongeren Groep (ten oosten van de Dijle).
 
   De totale dikte schommelt tussen 80 en 100 meter (?).
 
Indeling
 
   De Zenne Groep wordt in drie formaties onderverdeeld, nl. van onder naar boven:
 
- Formatie van Aalter;
- Formatie van Brusse;
- Formatie van Lede.
 
   Deze worden uiterst zelden boven elkaar gevonden (plaatselijk in het Zuidwestvlaamse Heuvelland, in de boring van Kallo).
 
 
 
 
Referenties
 
DUMONT, A. 1839 - Rapport sur les traveaux de la carte géologique pendant l’année 1839. Bull. Soc. roy. Sc. Bell. Lettr. de Bruxelles, VI,  466-472.
 
GULINCK, M. & HACQUAERT, A. 1954 - L’Eocène. In: Prodrome d’une description géologique de la Belgique, 451-493. Liège, H. Vaillant-Carmanne.
 
MARECHAL, R. 1993 - A new lithostratigraphic scale for the Palaeogene of Belgium. Bull. Belg. Ver. Geol., 102, 215-229.
 
                                                       4.1. Formatie van Aalter
 
                                                                   P. JACOBS, D. NOLF & E. STEURBAUT, 1999.
 
Naam
 
   Alhoewel de plaatsnaam Aalter reeds sedert 1842 in de geologische literatuur is terug te vinden, schijnt de stratigrafische tabel in MOURLON (1873, p. 191) de eerste publicatie te zijn waar de naam “Zanden van Aalter” ondubbelzinnig als stratigrafische term wordt gebruikt (“Sables d’Aeltre à turritelles”). In alle vroegere literatuur verschijnt de naam ofwel ter aanduiding van de fossielenvindplaats, ofwel in combinatie met andere plaatsnamen (vb. DEWALQUE, 1869, p. 205: “... sables argileux de Gand, d’Aeltre, etc... où abonde Cardita planicosta”).
 
Opmerking - De correcte huidige spelling van de plaatsnaam is Aalter, maar in de literatuur komen veel andere schrijfwijzen voor: Aaltre, Aeltre, Aelter, Aëltre.
 
Algemene kenmerken
 
   De Formatie van Aalter is opgebouwd uit glaukoniethoudende zanden die afgezet werden in een infralittoraal milieu. Het stratotype van de Zanden van Aalter werd uitvoerig beschreven door STEURBAUT  & NOLF (1989). In de heuvel van Aalter komen 13 m lichtolijfgroene, schelphoudende glaukonietzanden voor, waarin vanonder naar boven volgende horizonten kunnen onderscheiden worden:
- Horizont met Venericardia sulcata aizyensis (duizenden kleine schelpjes, in de dimensie van 0,5 cm);
- Horizont met Megacardite planicosta lerichei (o.a. massieve bank met zware grote schelpen, in de dimensie van 5 cm diameter);
- Horizont met Turritella solanderi;
- een schelphoudende horizont met weinig of geen Turritella solanderi.
 
   Op 2 m  onder de top van de afzetting komt een 50 cm dikke zandsteenbank voor, die werd teruggevonden in diverse boringen tussen Maldegem, Knesselare en Zomergem, maar niet in de omgeving van Oedelem. Naar het noordwesten toe neemt de Formatie snel in dikte toe (30 m in de boring van Oedelem I, 14 km ten noordwesten van de typelokaliteit).
 
   In vrijwel alle boringen tussen Oedelem en Zomergem wordt een horizont met Turritella solanderi teruggevonden, maar een duidelijk niveau met Megacardita planicosta lerichei is meestal niet herkenbaar. In dit laatste gebied bevinden de Zanden van Aalter zich overal onder de grondwatertafel, en werden daardoor niet geoxideerd (met uitzondering van enkele punten, door NOLF (1972) ten onrechte als geulopvullingen geïnterpreteerd). Hun kleur is dan ook donkergroen in natte toestand (lichtgrijsgroen in droge toestand) en contrasteert duidelijk met de lichtolijfgroene, plaatselijk iets roestige kleur van de ontsluitingen te Aalter en te Gent. Kalkschalig nannoplankton uit monsters tussen het peil +18 m en +24 m in de typelokaliteit liet toe dit interval als NP 14 (Vroeg Lutetiaan) te dateren.
 
Voorkomen
 
   Enkel ten noorden van de lijn Zomergem-Brugge komt de Formatie van Aalter als continu vervolgbaar sedimentpakket voor. Naar het oosten toe werd ze in de diepte waargenomen in de boring van Kallo. Meer naar het zuiden toe komt de Formatie enkel nog voor in getuigenheuvels (Aalter, Blandijnberg te Gent, Heusden, heuvels van zuid-West-Vlaanderen: Kemmelberg tot Cassel), maar deze punten zijn belangrijk omdat alleen daar ontsluitingen voorkomen.
 
   De Formatie van Aalter rust overal op het Lid van Vlierzele uit de Formatie van Gent, waarvan ze gescheiden is door een humusrijke zone met vlothout en soms veenbandjes (Laag van Aalterbrugge; cfr. HACQUAERT (1939)). Te Cassel en in de Mont-des-Cats (Noord- Frankrijk) wordt ze bedekt door de Formatie van Brussel, zonder evidente aanwijzingen voor een sedimentatieonderbreking. Te Aalter en ten oosten van de lijn Aalter-Maldegem wordt ze discordant bedekt door de Formatie van Lede; ten westen van deze lijn door de Zanden van Wemmel (onderste lid van de Formatie van Maldegem).
 
Indeling
 
   Alleen in de streek van Oedelem-Beernem en meer naar het noorden toe kunnen in de Formatie van Aalter twee duidelijk definieerbare eenheden herkend worden. Onderaan komt een grijsgroen, glaukoniethoudend, licht verhard kleiig zand voor met veel fijnzandige kleibandjes (Lid van Beernem). Daarboven komt een grijsgroen, glaukoniethoudend, fijn zand voor dat bovenaan meestal zeer fossielhoudend is, maar naar onder toe geleidelijk fossielarmer wordt (Lid van Oedelem). De overgang tussen beide leden is geleidelijk.
 
Stratotype
 
   Alhoewel ontsluitingen in de buurt van de “Oude Molen” (= top van de heuvel te Aalter) en de spoorweginsnijding in vele publicaties over de fossielhoudende afzettingen te Aalter zijn vernoemd, werd nooit een precies stratotype aangeduid. Het door STEURBAUT & NOLF (1989) gepubliceerd profiel wordt hier als composiet stratotype aangeduid:
- tussen Aalter, Molenstraat = omgeving “Oude Molen”; kaartblad 21/3-4 (Aalter-Nevele);
coördinaten: X = 85.900
                    Y = 197.820
                     Z = + 26 m;
- en Aalter, brug van de Weibroekdreef over het diepste punt van de spoorweginsnijding; kaartblad 21/3-4 (Aalter-Nevele);
coördinaten: X = 86.150
                    Y = 198.200
                     Z = + 19 m.
   Het eerstgenoemde punt geldt als lectostratotype.
 
 Referentiesectie
 
   Oedelem: boring Oedelem I van de Belgische Geologische Dienst; kaartblad 13/1-2 (Moerkerke-Brugge);
- basis van de Formatie van Aalter op 34,30 m onder het maaiveld, rustend op het Lid van Vlierzele (Formatie van Gent);
- geleidelijke overgang Lid van Beernem/Lid van Oedelem rond 25 m onder het maaiveld;
- top van de Formatie van Aalter op 4 m  onder het maaiveld; discordante bedekking door het Lid van Wemmel (Formatie van Maldegem).
Coördinaten: X = 77.150
                     Y = 208.900
                      Z = + 9,95 m.
 
Vroegere benamingen
 
NOLF (1972): Formatie van Den Hoorn
JACOBS & GEETS (1977): Formatie van Knesselare (junior-synoniem van de naam “Formatie van Den Hoorn”).
 
Referenties
 
DEWALQUE, G. 1868 - Prodrome d’une description géologique de la Belgique. Decq, Bruxelles, 442 p.
 
HACQUAERT, A. 1939 - De overgang van Ieperiaan tot Lutetiaan te Aalter (Kanaal). Natuurwet. Tijdschr., 21, (7), 323-325.
 
JACOBS, P. &  GEETS, S. 1977 - Nieuwe ontwikkelingen in de kennis van het Boven- Paniseliaan. Natuurwet. Tijdschr., 59, 57-93.
 
MOURLON, M. 1873 - Géologie. In: VAN BEMMEL, E. (ed.). Patria Belgica, première partie: Belgique physique. Bruylant-Christophe, Bruxelles, 95-192.
 
NOLF, D. 1972 - Stratigraphie des Formations du Panisel et de Den Hoorn (Eocène Belge). Bull. Soc. belge Géol., 81 (1-2), 75-94.
 
STEURBAUT, E. & NOLF, D. 1989 - The stratotype of the Aalter Sands (Eocene of NW Belgium): stratigraphy and calcareous nannoplankton. Meded. Werkgr. Tert. Kwart. Geol., 26 (1), 11-28.
 
4.1.1. Lid van Beernem
 
Naam
 
   Deze eenheid, genoemd naar de gemeente Beernem in de provincie West-Vlaanderen, werd ingevoerd door JACOBS (1975) en JACOBS & GEETS (1977).
 
Algemene kenmerken
 
   Het Lid van Beernem bestaat in hoofdzaak uit een grijsgroen glaukoniet- en glimmerhoudend, middelmatig fijn tot fijn, kleiig zand, dat compact en licht kalkhoudend is en dunne plaatjes en bankjes grijsgroene glaukoniethoudende kiezelzandsteen (“veldsteen” genoemd) bevat. Daarin komen tevens dunne banden grijsgroene, glaukoniethoudende , fijnzandige klei voor, 2 tot 3 mm dikke blaadjes bleekgrijze klei, dunne bandjes en nestjes middelmatig fijn, grijsgroen, licht glaukoniethoudend zand en kleine glaukonietnestjes. In de onderste meter wordt zeer sporadisch  fijn schelpgruis, enkele stipjes humeus materiaal en talrijke nesten grof kwartszand aangetroffen. Over heel de massa komen groengrijze, glaukoniethoudende veldsteenstukken voor, die ofwel verspreid liggen ofwel als plaketten boven elkaar opgestapeld zijn tot harde veldsteenbankjes van 5 tot 10 cm dikte.
 
Voorkomen
 
   Het Lid van Beernem bedekt het Lid van Vlierzele, waarvan het gescheiden is via de overgangszone van de humeuze tot venige Laag van Aalterbrugge (eventueel met vlothout). Het wordt bedekt door het Lid van Oedelem, waarin het geleidelijk overgaat. De totale dikte bedraagt 10 m in de boring van Oedelem I.
 
   Deze afzetting komt voor in een brede golfvormige strook van Brugge tot Loppem en tot in het zuiden van Oedelem, met Brugge als centrum. Het Lid van Beernem werd vermoedelijk afgezet in een zeer kustnabije omgeving, misschien zelfs in een lagunair of wadden-milieu.
 
Stratotype
 
   Het stratotype van het Lid van Beernem werd aangeduid door JACOBS & GEETS (1977).
 
   Holostratotype
 
   Gemeente Oedelem - Beernem: boring 136DB4, uitgevoerd door het Geologisch Instituut van de Universiteit Gent; kaartblad 13/5-6 (Loppem-Oedelem);
- basis van het Lid van Beernem op het peil -15,90 m, rustend op het Lid van Vlierzele (Formatie van Gent);
- geleidelijke overgang naar het Lid van Oedelem rond het peil -7,50 m.
Coördinaten: X = 76.572
                     Y = 207.757
                     Z = + 10 m.
 
   Referentiesectie
 
   Oedelem: Boring Oedelem I van de Belgische Geologische Dienst; kaartblad 13/1-2 (Moerkerke-Brugge);
- basis van het Lid van Beernem op 34,30 m onder het maaiveld, rustend op het Lid van Vlierzele (Formatie van Gent);
- geleidelijke overgang Lid van Beernem/Lid van Oedelem rond 25 m  onder het maaiveld.
Coördinaten: X = 77.150
                     Y = 208.900
                      Z = + 9,95 m.
Referenties
 
JACOBS, P. 1975 - Bijdrage tot de litostratigrafie van het Boven-Eoceen en het Onder-Oligoceen in noordwest België. RUG, onuitgegeven doctoraatsverhandeling, 182 p. en bijlagen.
 
JACOBS, P. & GEETS, S. 1977 - Nieuwe ontwikkelingen in de kennis van het Boven-Paniseliaan. Natuurwet. Tijdschr.,59, 57-93.
 
4.1.2. Lid van Oedelem
 
Naam
 
   De “Zanden van Oedelem” werden door NOLF (1972) gedefinieerd als een mogelijkerwijs lateraal faciës van de Zanden van Aalter; beide afzettingen werden toen in de Formatie van Den Hoorn samengebracht (hier “Formatie van Aalter” genoemd; zie onder deze rubriek).
 
Algemene kenmerken
 
   Het Lid van Oedelem is een infralittorale mariene afzetting, die bestaat uit fijne grijsgroene glaukonietzanden, meestal zeer schelphoudend, zonder duidelijke banken van Megacardita planicosta lerichei. In het middenste gedeelte van het pakket neemt een 5 tot 10 m dik niveau met Turritella solanderi echte falun-aspecten aan.
 
   Naar onder toe worden de zanden duidelijk fossielarmer. Thans mag worden aangenomen dat het Lid van Oedelem grotendeels een lateraal equivalent van het stratotype van de Zanden van Aalter is (zie onder rubriek “Formatie van Aalter, algemene kenmerken”). Het handhaven van deze eenheid is echter van nut in het noordwesten van het land, omdat hier in de Formatie van Aalter duidelijk twee karteerbare eenheden (Lid van Oedelem en Lid van Beernem) kunnen worden herkend.
 
Voorkomen
 
   In het noorden van West-Vlaanderen en in het noordwesten van Oost-Vlaanderen is het concept “Lid van Oedelem” bruikbaar voor de onderverdeling van de Formatie van Aalter in twee leden. Bovendien verdwijnen in dit gebied een aantal lithologische kenmerken (voorkomen van massieve Megacardita planicosta lerichei-banken en van zandsteenvormingen) die in de typelokaliteit Aalter wel worden waargenomen. Naar onder toe gaat het Lid van Oedelem geleidelijk over in het Lid van Beernem; aan de top wordt het discordant door de Zanden van Wemmel bedekt.
 
   Waarschijnlijk is de top van het Lid van Oedelem in zijn type-lokaliteit reeds een overgangszone naar de meer naar het noordwesten (boring Zeebrugge: DEPRET & WILLEMS, 1983) voorkomende glaukoniethoudende zanden met Nummulites laevigatus, die dan als een mogelijk (maar niet noodzakelijk) nog te benoemen lid zou kunnen ondergebracht worden in de Formatie van Aalter, waarmee ze een karteerbaar geheel vormen.
 
 
 
Stratotype
 
   Holostratotype
  
   Oedelem: villa Wiedauw, vanaf 2,20 m onder het maaiveld (top discordant bedekt door het Lid van Wemmel, Formatie van Maldegem); basis niet bereikt op dit punt; boring gestopt op 13,10 m onder het maaiveld (NOLF, 1972, p. 82); kaartblad 13/5-6 (Loppem-Oedelem).
Coördinaten: X = 77.100
                     Y = 209.000
                      Z = + 8 m.                  
 
   Referentiesectie
 
   Oedelem, boring Oedelem I van de Belgische Geologische Dienst; kaartblad 13/1-2 (Moerkerke-Brugge);
- basis: geleidelijke overgang Lid van Beernem/Lid van Oedelem rond 25 m onder het maaiveld;
- top: discordant bedekt door het Lid van Wemmel (Formatie van Maldegem) op 4 m  onder het maaiveld.
Coördinaten: X = 77.150
                     Y = 208.900
                      Z = + 9,95 m.
 
Referenties
 
DEPRET, M. & WILLEMS, W. 1983 - A record in situ of  Nummulites laevigatus (Brugière 1892) in sediments of Lutetian age in the area around Zeebrugge (NW-Belgium) and its stratigraphical consequences. Tertiary Research, 5 (1), 25-37.
 
NOLF, D. 1972 - Stratigraphie des Formations du Panisel et de Den Hoorn (Eocène Belge). Bull. Soc. belge Géol., 81 (1-2), 75-94.
 
                                                       4.2. Formatie van Brussel
 
                                                                   R. HOUTHUYS (1988) & B. FOBE (1988, 1998)
 
Naam
 
   De naam “Bruxellien” werd voor het eerst gebruikt door DUMONT (1839) en verwijst naar de stad Brussel. Gezien het officiële tweetalige statuut van Brussel is het simultaan gebruik van de Franse en de Nederlandse naam onvermijdelijk. Zulks is wel in tegenspraak met de richtlijnen van HEDBERG (1976) waarin gesteld wordt dat namen van typelocaliteiten niet mogen vertaald worden. Het bedoelde lagenpakket heeft echter steeds de naam Brusseliaan (of Bruxellien) gehad. Bovendien is de afzetting, met haar begrenzingen, steeds goed gedefinieerd geweest. Het begrip “Brussels Sands” is ook bekend in het buitenland (SUBGROUP LITHOSTRATIGRAPHY AND MAPS, 1980), zij het dan soms in een andere zin dan in België (RIJKSGEOLOGISCHE DIENST, 1980).
 
 
Algemene kenmerken
 
   De opbouw van de Formatie van Brussel is tamelijk heterogeen. Zij vertoont een afwisseling van kalkarme en kalkrijke zandpaketten.
 
   De kalkarme zanden (kiezelfaciës) zijn homogeen tot kruisgelaagd met dunne kleilaagjes. Het zand is doorgaans zeer zuiver en bevat soms minder dan 1% silt en klei. Het is ook relatief grofkorrelig, vooral in de kruisgelaagde sequenties. Het zand bevat dikwijls graafgangen die soms gecementeerd kunnen zijn met chalcedoon. Ook bol- of plaatvormige concreties kunnen voorkomen. Het kiezelfaciës bevat ook plaatselijk mergellaagjes, die verkiezeld kunnen zijn.
 
   Het kalkfaciës bestaat uit fijner zand met 20 tot 30% (soms 60%) kalk. Op vele plaatsen ziet men subhorizontale laminaties die echter sterk verstoord kunnen zijn door bioturbaties. De structuren ontstaan door een afwisseling van kalkrijke en zandige bandjes. De kalkrijke bandjes kunnen soms enkele centimeters dik zijn. Kalksteenbanken worden regelmatig aangetroffen, naast fistuleuze concreties met een kiezelcement. Het kalkfaciës kan ontkalkt zijn, waarbij het zand vaak een roestbruine kleur krijgt.
 
   In sterk verweerde zones treft men soms ijzerzandsteen aan.
 
   De samenstelling van de Formatie van Brussel wisselt van plaats tot plaats; soms komt slechts één faciës voor, terwijl men elders een afwisseling aantreft van verschillende types zand. Veel zandlichamen zijn lensvormig en discontinu.
 
   De Formatie van Brussel werd afgezet in een marien milieu met sterke getijdestromingen. De kalkrijke zanden werden gevormd in kalmere, beschermde zones (HOUTHUYS & GULLENTOPS, 1985).
 
   Macrofossielen zijn doorgaans schaars. Oorspronkelijk zou de Formatie een topzone hebben gehad met Nummulites laevigatus. Deze is echter op de meeste plaatsen weggeërodeerd (GULINCK & HACQUAERT, 1954).
 
   De ouderdom is Eoceen, Lutetiaan.
 
Voorkomen
 
   De Formatie van Brussel wordt vooral aangetroffen in de provincies Vlaams- en Waals-Brabant en in het noorden van de provincies Namen en Henegouwen. De belangrijkste ontsluitingen bevinden zich tussen de valleien van de Zenne en de Gete . In het westelijk deel van de ontsluitigszone, tussen Brussel en Nivelles (Nijvel), bestaat het bovenste gedeelte uit kalkrijke zanden. Dit is ook het geval tussen Tienen en Jodoigne (Geldenaken). Tussen deze twee gebieden vindt men uitsluitend kiezelfaciës. In de boringen van Knokke, Kallo en Woensdrecht en in de heuvels rond Cassel is de Formatie over gans de dikte kalkhoudend en worden geen kiezelfaciës aangetroffen.
 
   De Formatie van Brussel wordt aangetroffen als een continu pakket in de ondergrond van de provincie Antwerpen.
 
   De Formatie van Brussel rust op de Formatie van Tielt of de Groep van Landen. Naar het zuiden toe ligt zij onmiddelijk op Paleozoïsche gesteenten. In het noorden (boringen van Knokke, Kallo en Woensdrecht) en in de Zuidvlaamse heuvels (Cassel) ligt zij op de Formatie van Aalter. De basis van de Formatie is ravinerend.
 
   De Formatie van Brussel wordt bedekt door de Formatie van Lede. De bovenste decimeters worden geleidelijk aan grover. Ten oosten van de Dijle wordt de Formatie onmiddellijk bedekt door de Tongeren Groep.
 
   De dikte van de Formatie van Brussel bedraagt 20 tot 40 m, uitzonderlijk soms 70 m.
 
Stratotype
 
   Lectostratotype
 
   Holle weg in de gemeente Jodoigne (Geldenaken), deelgemeente Zétrud-Lumay; kaartblad 32/7-8 (Meldert-Tienen).
Coördinaten: X = 185.375
                     Y = 161.2
                      Z = + 90 m.
 
   Hoewel deze plaats tamelijk periferisch in het bekken gelegen is, biedt zij toch een aantal voordelen: zowel het kiezel- als het kalkfaciës is er vertegenwoordigd, zodat hun opeenvolging zichtbaar is. Ook is de basis goed zichtbaar. Mits enig onderhoud en mogelijke uitbreiding van de zichtbare sequentie kan de coupe worden omgevormd tot een representatieve typesectie. Zij is veel bestendiger en kan dus langer behouden blijven. Daarnaast kunnen nog een aantal (tijdelijke) hypostratotypes voor de verschillende leden gedefinieerd worden.
 
Indeling
 
   In de Formatie van Brussel worden vijf leden onderscheiden: drie komen met het kiezelfaciës overeen (Archennes, Bois de la Houssière, Chaumont-Gistoux), twee met het kalkfaciës (Diegem, Neerijse).
 
Vroegere benamingen
 
   De Formatie van Brussel stemt overeen met het Brusseliaan (s.s.) (Bruxellien) van de Geologische Kaart 1/40.000. De naam “Bruxellien” werd voor het eerst gebruikt door DUMONT (1839) en omvatte toen gans het Eoceen op het Ieperiaan na. Later (DUMONT, 1851) werd het beperkt tot de huidige Zanden van Aalter en Brussel en tenslotte tot het Brusseliaan s.s. (RUTOT & VINCENT, 1879). Na het verschijnen van de Geologische Kaart 1/40.000 werd het begrip Brusseliaan opnieuw uitgebreid, aanvankelijk met gans het Paniseliaan (LERICHE, 1912). Het STRATIGRAFISCH REGISTER (1929) alsook GULINCK & HACQUAERT (1954) maakten onderscheid tuusen het Onder-Brusseliaan (zanden van Aalter) en het Boven-Brusseliaan (Brusseliaan s.s.). KAASSCHIETER (1961) introduceerde de naam “Brussels Formation”, die opnieuw overeenstemt met het Brusseliaan van de Geologische Kaart 1/40.000.
 
 
Nuttige delfstoffen
 
   De zanden worden op vele plaatsen ontgonnen, voor allerlei doeleinden. Details hierover worden gegeven door MIGNION (1969).
 
   De kalksteenbanken uit het kalkfaciës werden vroeger uitgebaat als bouwsteen: de Gobertangekalksteen in het oosten en de Diegemse steen in het Brusselse. Verschillende historische gebouwen werden opgetrokken met dergelijke kalkstenen. In de 19de eeuw werd Gobertangesteen vaak aangewend als restauratiesteen.
 
Referentieszie na de Formatie van Lede.
 
4.2.1. Lid van Archennes
 
Naam
 
   De naam werd gekozen naar de gelijknamige gemeente, nu deelgemeente van Grez-Doiceau, op 6 km van Wavre (Waver).
 
Algemene kenmerken
 
   Dit lid bestaat uit grove tot zeer grove zanden met hoekige kwartskorrels en grof donkergroen glaukoniet. Het is afgezet in tafelvormige kruisgewijsgelaagde eenheden, meestal dikker dan 0,5 m, met graafgangen. Kleine zandsteenplaten, parallel met de kruisgelaagdheid, en verkiezelingen rond de graafgangen worden regelmatig waargenomen.
 
Voorkomen
 
   Dit is het enige faciës dat ruimtelijk goed te lokaliseren is (Leuven-Wavre (Waver) en Tienen-Jodoigne (Geldenaken)) en dat waarschijnlijk de eerste sedimentatiefaze vormt van de Formatie van Brussel.
 
Stratotype
 
   Zandgroeve te Archennes; kaartblad 32/5-6 (Duisburg-Hamme-Mille)
Coördinaten: X = 172.75
                     Y = 160.75
                      Z = + 81 m.
 
Vroegere benaming
 
HOUTHUYS & GULLENTOPS (1984): Zand van Kraaiberg.
 
Referentieszie na Formatie van Lede.
 
 
 
 
 
4.2.2. Lid van Bois de la Houssière
 
Naam
 
   Het Bois de la Houssière is gelegen op het gebied van de gemeente Braine-le-Compte (s’Gravenbrakel).
 
Algemene kenmerken
 
   Het bestaat uit een gemiddeld grof kwartszand, zonder glaukoniet, afgezet als trogvormige en tabulaire kruisgelaagde eenheden (vaak 1 m dik). De master beds hellen af naar het noorden. Het zand is rijk aan zandsteenknollen met een kiezelcement.
 
Stratotype
 
   Zandgroeve te Braine-le-Compte (s’Gravenbrakel); kaartblad 39/5-6 (Braine-le-Compte-Féluy).
Coördinaten: X = 136.5
                     Y = 144.05
                     Z =  + 160 m.
 
Referenties zie na Formatie van Lede.
 
4.2.3. Lid van Chaumont-Gistoux
 
Naam
 
   Deze benaming werd gekozen naar de gemeente Chaumont-Gistoux, gelegen op 8 km ten zuidoosten van Wavre (Waver).
 
Algemenekenmerken
 
   Middelmatig grove kwartszanden, zeer homogeen, met bolvormige zandsteenconcreties. Soms komt een vage hummocky-achtige gelaagdheid voor. De basis is erosief. In contact met het Lid van Archennes kan grof glaukoniet voorkomen. Graafgangen komen enkel nabij de top voor.
 
Stratotype
 
   Zandgroeve te Chaumont-Gistoux; kaartblad 40/1-2 (Wavre-Chaumont-Gistoux).
Coördinaten: X = 175
                     Y = 150.5
                      Z = + 142 m.
 
Vroegere benamingen
 
HOUTHUYS & GULLENTOPS (1985): deel van het Zand van Alconval.
 
Referenties zie na Formatie van Lede.
4.2.4. Lid van Neerijse
 
Naam
 
   De vroegere gemeente Neerijse maakt nu deel uit van de gemeente Huldenberg, op 15 km ten zuidwesten van Leuven.
 
Algemene kenmerken
 
   Dit Lid bestaat uit middelmatig grove zanden, onderaan kruisgelaagd (0,5 m dik), geleidelijk overgaand in horizontaal gelamineerde tot door bioturbatie gehomogeniseerde zanden. Het zand is kalkhoudend. De kalkfractie bevindt zich in dunne mergellaagjes. Er komen enkele niveau’s voor met dikkere mergellagen, die plaatselijk gecementeerd kunnen zijn tot een kalksteenbank. Het zand bevat ook grillig gevormde kiezelconcreties. Het gaat geleidelijk over in het Lid van Diegem.
 
Typelocaliteit
 
   Zandgroeve te Neerijse; kaartblad 32/5-6 (Duisburg-Hamme-Mille).
Coördinaten: X = 167.425
                     Y = 166.950
                      Z = + 50 m.
 
Referentieszie na Formatie van Lede.
 
4.2.5. Lid van Diegem
 
Naam
 
   Diegem maakt deel uit van de gemeente Machelen (ten noorden van Brussel).
 
Algemene kenmerken
 
   Het Lid is samengesteld uit fijne kalkhoudende zanden, afgezet als een afwisseling van fijne zandlaagjes en nog fijnere, zeer kalkrijke sliblaagjes. Ze zijn vaak sterk gebioturbeerd en gehomogeniseerd. Plaatvormige kalksteenbanken en ertussen grillige kiezelconcreties komen voor. Het is op vele plaatsen ontkalkt.
 
Stratotype
 
   Zandgroeve te Diegem; kaartblad 31/3-4 (Brussel-Zaventem).
Coördinaten: X = 154.2
                     Y = 174.2
                      Z = + 55 m.
 
Vroegere benamingen
 
HOUTHUYS  & GULLENTOPS (1985): Zand van Le Foriêt.
 
Referenties zie na Formatie van Lede.
 
                                                       6.3. Formatie van Lede
 
                                                                                             B. FOBE, 1998.
 
Naam
 
   De naam “Sables de Lede” komt voor het eerst voor in een publicatie van MOURLON (1873). De naam “Lédien” werd later eveneens ingevoerd door MOURLON (1887). De typelocaliteit Lede is een gemeente tussen Gent en Aalst.
 
Algemene kenmerken
 
   De Formatie van Lede is een mariene lithostratigrafische eenheid bestaande uit kalk- en glaukoniethoudend fijn zand. Er komen enkele banken zandige kalksteen of kalkzandsteen in voor ( drie tot zeven). Naar het zuiden toe is de Formatie meestal ontkalkt en kunnen er ijzeroxydeconcreties in voorkomen.
 
   In de regio Ronse-Kluisbergen komt een intercalatie voor van grovere zanden met kiezelconcreties (Einsdale faciës; FOBE & SPIERS, 1992).
 
   De basis van de Formatie van Lede wordt gevormd door een grindlaagje met herwerkte elementen (fossiel- en gesteentefragmenten uit oudere afzettingen). In de zanden zelf treft men nog een drietal zgn. rijstkorrelgrindjes aan, die vaak fossielrijk zijn (mollusken en nummulieten). De steenbanken zijn dikwijls geassocieerd met deze grove laagjes (ook met het basisgrind).
 
   In niet verweerde toestand is de Formatie van Lede gemakkelijk herkenbaar door de soms massale aanwezigheid van Nummulites variolarius.
 
   De ouderdom is Eoceen, Lutetiaan.
 
Voorkomen
 
   De Formatie van Lede komt voor in de provincies Oost-Vlaanderen en Vlaams-Brabant en in het grootste deel van de ondergrond van de provincie Antwerpen. Enkel in het Dender-Zenne interfluvium is zij continu ontsloten. In de ondergrond van de Vlaamse Vallei vormt zij een smalle strook van Zomergem tot Dendermonde. Meer naar het zuiden komt ze voor in outliers: de heuvels van de zuidelijke helft van de provincie Oost-Vlaanderen en de heuvels rond Cassel. Tussen Zomergem en de noordzeekust wordt zij plaatselijk aangetroffen in de ondergrond (Aalter, Ursel). Zij wigt uit ten oosten van de lijn Leuven-Kwaadmechelen door ravinatie van de Tongeren Groep.
 
   De dikte van de Formatie schommelt tussen 3 en 15 m, met een gemiddelde van ca. 5 m.
 
   De Formatie van Lede rust op de Formatie van Aalter (vanaf Lochristi naar het westen toe), op de Formatie van Gent (meestal het Lid van Vlierzele) tussen Schelde en Dender, en op de Formatie van Brussel ten oosten van de Zenne, in de ondergrond van Noord-België (ten oosten van Kallo) en rond Cassel. De ondergrens wordt meestal gevormd door een duidelijk herkenbaar basisgrind met herwerkte Cardium-schelpen en Nummulites laevigatus, en met gerolde en geperforeerde keien zandige kalksteen uit oudere formaties. Het onderscheid met de grovere zanden van het Lid van Vlierzele, met hun typische kruisgelaagdheid, kleiadertjes en hoger glaukonietgehalte, is gemakkelijk te maken op het terrein. Een opvallend kenmerk van het contact met de Formatie van Brussel is de geleidelijke vergroving van het zand in de bovenste meter van laatsgenoemde afzetting. De Formatie van Lede is bovendien fossielrijker en ze bevat geen verkiezelde zandsteenconcreties. Het verschil met de Formatie van Aalter wordt over het algemeen gekenmerkt door een hoger glaukonietgehalte, grover zand en kenmerkende dikwandige Cardium-schelpen in laatsgenoemde afzetting.
 
   De Formatie van Lede wordt bedekt door de Formatie van Maldegem. Het contact bestaat uit een fossielrijk grindlaagje dat herwerkte kalkzandsteen kan bevatten (basis van het Lid van Wemmel) of uit de “Bande Noire”. De basis van de Formatie van Maldegem is kleiiger en glaukonietrijker dan de Formatie van Lede.
 
Stratotype
 
   Holostratotype: het door MOURLON (1887) beschreven stratotype is de groeve van Balegem. Op deze plaats is er nog steeds een ontginning, die ook kan gebruikt worden als stratotype van de lithostratigrafische eenheid.
 
   Groeve van Oosterzele-Balegem; kaartblad 22/5-6 (Gavere-Oosterzele).
Coördinaten: X = 110.8
                     Y = 179.1
                      Z = + 66 m.
Referenties: FOBE (1986), FOBE & SPIERS (1992).
 
Vroegere benamingen
 
   Oorsponkelijk was het Lédien begrepen in het Laekenien van DUMONT (1851), waarvan de ondergrens samenviel met die van de huidige Formatie. Toen RUTOT en VINCENT (1878) het Laekenien splitsten in  Laekenien s.s. en Wemmelien, liep de scheidingslijn dwars door de huidige Formatie van Lede.
 
   In 1887 stelde VINCENT voor om de zanden met Nummulites variolarius af te splitsen van het Wemmelien, dit op grond van waarnemingen in de buurt van Zaventem. MOURLON (1887) kwam tot dezelfde vaststelling en gaf de nieuwe eenheid de naam Lédien. Als typesectie gaf hij een nieuwe interpretatie van de vroegere beschrijving (MOURLON, 1880) van de groeve van Balegem. Naar een ontsluiting in Lede wordt nergens verwezen.
 
   De Formatie van Lede omvat het Laekeniaan en het Lediaan (Le) van de Geologische Kaart op schaal 1/40.000.
 
   LERICHE (1912) stelde voor om deze twee afzettingen met elkaar te groeperen onder de naam Lediaan. Deze wijziging werd bevestigd bij de herziening van het Stratigrafisch Register in 1929.
 
 
Nuttige delfstoffen
 
   Het zand wordt plaatselijk uitgebaat. De zandige kalksteenbanken zijn in het verleden intensief ontgonnen als bouwsteen (Balegemse Steen). Enkele honderden gebouwen in Laag- en Midden-België zijn er mee opgetrokken.
 
Referenties(Formaties van Brussel en van Lede)
 
DUMONT, A. 1839 - Rapport sur les travaux de la carte géologique pendant l’année 1839. Bull. Ac. roy. Sc. Bell. Lettr. de Bruxelles, VI, 466-472.
 
DUMONT, A. 1851 - Note sur la position géologique de l’argile rupélienne et sur le synchronisme des formations tertiaires de la Belgique, de l’Angleterre et du Nord de la France. Bull. Acad. roy. de Belgique, 14, nr. 8, 19 p.
 
FOBE, B. 1986 - Petrografisch onderzoek van de coherente gesteenten van het Eoceen in Laag- en Midden-België. Doctoraatsthesis, R.U.G.
 
FOBE, B. & SPIERS, V. 1992 - Sedimentology and facies distribution of the Lede Formation (Eocene) in Belgium and Northern France. Contr. Tert. Quarter. Geology, 29, 1-2, 9-20.
 
GULINCK, M. & HACQUAERT, A. 1954 - L’Eocène. In: Prodrome d’une description géologique de la Belgique. Liège, H. Vaillant-Carmanne, 451-493.
 
HOUTHUYS, R. & GULLENTOPS, F. 1985 - Brusseliaan faciëssen en hun invloed op het reliëf ten zuiden van Brussel. Bull. Belg. Ver. Geol., 94, 11-18.
 
HOUTHUYS, R. & GULLENTOPS, F. 1988 - Tidal transverse bars building up a longitudinal sand body (Middle Eocene, Belgium). In: DE BOER, P., VAN GELDER, A. en NIO, S.: Tide influenced sedimentary environments, 153-166.
 
KAASSCHIETER, J. 1961 - Foraminifera of the Eocene of Belgium. Verh. Kon. Belg. Inst. Natuurwet., 147.
 
LERICHE, M. 1912 - L’Eocène des bassins parisien et belge. Livret-guide de la réunion extraordinaire de la Soc. Géol. de France. Bull. Soc. Géol. France, série 4, 12, 692-807.
 
MIGNION, G. 1969 - Les sablières de la province de Hainaut et de la partie wallonne de la province de Brabant. Ann. Mijnen, 951-981.
 
MOURLON, M. 1873 - La géologie. In: Patria belgica, t. I, 177-192.
 
MOURLON, M. 1880 - Géologie de la Belgique, t. I, 317 p.
 
MOURLON,M. 1887 - Sur une nouvelle interprétation de quelques dépôts tertiaires. Bull. Acad. roy. Sc. Lettr., série 3, XIV, 15-19.
 
RIJKSGEOLOGISCHE DIENST & NEDERLANDSE AARDOLIEMAATSCHAPPIJ 1980 -
Stratigraphic nomenclature of the Netherlands. Verh. Kon. Geol. Mijnb. Gen., vol. 32.
RUTOT, A. & VINCENT, E. 1879 - Coup d’oeil sur l’état actuel de l’avancement des connaissances géologiques relatives aux terrains tertiaires de la Belgique. Ann. Soc. Géol. Belgique, 6, M69-155.
 
SUBGROUP LITHOSTRATIGRAPHY AND MAPS 1980 - A lithostratigraphic scheme for the NW-European Tertiary Basin. Newsl. Strat., 8 (5), 236-237.
 
VINCENT, E. 1887 - Sur quelques coupes visibles sur le territoire de la planchette de Saventhem. Ann. Soc. roy. Malac. Belgique,  XXII, 40-46.