Skip directly to content

Landen Geets 2000 nl

                                                        2. Landen Groep
 
                                                                                   G. DE GEYTER, 2000.
 
Naam
 
   Deze lithostratigrafische eenheid is genoemd naar de stad Landen (provincie Vlaams-Brabant). De term “Landénien” werd ingevoerd door DUMONT (1839). De term Formatie van Landen werd voor het eerst gebruikt door KAASSCHIETER (1961). Er wordt thans voorgesteld om aan deze eenheid de rang van Groep te verlenen omdat  twee van de drie samenstellende formaties meestal goed karteerbaar zijn.
 
Indeling
 
   De Landen Groep omvat drie formaties:
 
- Formatie van Bertaimont;
- Formatie van Hannut;
- Formatie van Tienen.
 
Vroegere benamingen
 
Geologische kaart 1/40.000: étage Landénien (L1 en L2)
In het Stratigrafisch Register (1929, 1932) worden de afzettingen van het Heersiaan in de Landeniaan étage opgenomen (als L1a).
Ze werden door MOORKENS (1972) opnieuw opgesplitst als een afzonderlijke lithostratigrafische eenheid (Formatie van Heers).
 
Referenties
 
DUMONT, A. 1839 - Rapport sur les travaux de la carte géologique pendant l’année 1839. Bull. Acad. roy. Belgique, 6 (2e partie), 464-485, Bruxelles.
 
KAASSCHIETER, J.P.H. 1961 - Foraminifera of the Eocene of Belgium. Kon. Belg. Inst. Natuurwet. , Verh. 147, 17-19.
 
MOORKENS, T. 1972 - Foraminifera uit het stratotype van het Montiaan en uit de onderliggende lagen van de boring te Obourg (Met een overzicht van de stratigrafie van het Paleoceen van België). Natuurwet. Tijdschr., 54, 117-127, Gent.
 
                                                       2.1. Formatie van Bertaimont
 
                                                                                                       C. DUPUIS, 1999.
 
Naam
 
   De term is voor het eerst gebruikt (in een publicatie) door MARECHAL (1993), op voorstel van DUPUIS. Bertaimont is een gehucht van Mons (Bergen), gelegen ten zuiden van de stad.
 
Algemene kenmerken
 
   De Formatie van Bertaimont is van mariene oorsprong. Ze omvat van onder naar boven de volgende 3 onderverdelingen:
 
1 - een grijsachtige, smektiethoudende zandige klei, weinig kalk- en glaukoniethoudend, met enkele verspreide chertkeien (max. 11 m);
 
2 - groene kleiige zanden, sterk glaukoniethoudend, met enkele verspreide chertkeien. Polymorphinae komen veel voor, lamellibranchen en gasteropoden zijn zeldzaam (max. 15 m);
 
3 - mergels, verharde kalkmergels, grijze of groene kalkstenen met glaukoniet, detritische kwarts en chertkeien, die altijd, maar in geringe mate, aanwezig zijn. Foraminiferen, gasteropoden, lamellibranchen komen frekwent voor en zijn soms overvloedig aanwezig (max. 15 m).
 
   De Formatie rust discordant op het witte Senoon-krijt, het Maastrichtiaan-krijt, de Daniaan-kalkstenen, de lakustriene mergels van het Selandiaan. Ze wordt bedekt door de Formatie van Hannut, met Pholadomya oblitterata, dikwijls onder zijn coherent faciës met spiculae (“tuffeau”), waarvan het basisgrint zelden zichtbaar is.
 
   De ouderdom van de Formatie is Vroeg-Thanetiaan.
 
Voorkomen
 
   De Formatie van Bertaimont dagzoomt niet. Ze komt voor in de diepere delen (“Cuve de Mons”, “Cuves des Herbières”, “Cuve de Bernissart”) van het Bekken van Mons (Bergen), waar ze doortrokken wordt door talrijke boringen. De eerste onderverdeling wordt slechts herkend in de meest westelijke delen (“Cuves des Herbières” en “de Bernissart”). De tweede en derde onderverdeling zijn aanwezig in de drie “cuves”.
 
Stratotype
 
   De Formatie van Bertaimont werd voor het eerst beschreven onder de naam “Heersien” in de boring van de Brasserie Paternostre te Mons (Bergen) (DELVAUX, 1877); kaartblad 45/7-8 (Mons-Givry).
Coördinaten: X = 120.320
                     Y = 126.440
                     Z = + 31 m.
 
   De meest volledige boring van deze Formatie is de nr 7 van de “Charbonnage du Hainaut” (1918), waar ze doorsneden werd tussen 65,5 en 97 m diepte (onvolledige bemonstering) (Saint-Ghislain 138. In: MARLIERE, 1969, p. 63); kaartblad 45/5-6 (Quiévrain-St.Ghislain).
Coördinaten: X = 108.900
                     Y = 128.150
                      Z = + 24 m.
 
   Enkele boormonsters van deze sedimenten worden bewaard in het Instituut Jules Cornet. De meest typische zijn o.a. afkomstig van de boring van de Avenue d’Hyon (MARLIERE, 1969, p. 58).
Vroegere benamingen
 
Geologische Kaart 1/40.000: Heersiaan, Infralandeniaan (van het Bekken van Mons (Bergen))
Stratigrafisch Register (1929, 1932): L1a
Formatie van Paternostre.
 
   De Formatie van Bertaimont werd beschouwd als het equivalent van de Mergels van Gelinden en van de Zanden van Orp uit het noordoosten van het land. Ze wordt meestal gelijkgeschakeld met de onderste indeling van het Landeniaan uit het noorden van Frankrijk: Tuffeau de Fives bvb. (“Zone” met Cyprina morrisi).
 
{ Belangrijke opmerking: deze equivalentie met de Formatie van Heers mag niet meer worden behouden. De analyse van de nannoflora van een monster uit de boring van Hyon, genomen op 75,3 m diepte, heeft toegelaten het te passen in de zone NP8, waarvan de ouderdom Thanetiaan is (STEURBAUT, niet gepubliceerd). Deze analyse sluit in ieder geval de correlatie van de Formatie van Bertaimont met de Mergels van Gelinden (NP6) uit.}
 
Referenties
 
CORNET, J.1927- LeçonsdeGéologie. Maurice Lamertin, Uitg., Brussel.
 
DELVAUX, E. 1877 - Note sur un forage exécuté à Mons en septembre 1876. Ann. Soc. géol. Belgique, IV, Mém. 51-65.
 
DE GEYTER, G. 1981 - Contribution to the lithostratigraphy and the sedimentary petrology of the Landen Formation in Belgium. Meded. Kon. Acad. Wet. Lett. Schone Kunsten, Kl. Wet., 43, 111-153.
 
DUPUIS, C. & ROBASZYNSKI, F. 1986 - Tertiary and Quaternary deposits in and around the Mons Basin. Documents for a field trip. Meded. Werkgr. Tert. Kwart. Geol., 23, 3-19.
 
MARECHAL, R. 1993 - A new lithostratigraphic scale for the Palaeogene of Belgium. Bull. Belg. Ver. Geol., 102, 215-229.
 
MARLIERE, R. 1969 - Les faciès et l’extension du Heersien dans le Bassin de Mons. Ann. Soc. géol. Belgique, XCII, Bull. 51-77.
 
MOORKENS, T. 1982 - Foraminifera of the Montian stratotype and of subjacent strata in the “Mons Well 1969” with a review of the Belgian Paleocene Stratigraphy. Toel. Verh. Geol. Mijnk. België, nr. 17, vol II, 186 p.
 
ROBASZYNSKI, F. 1978 - Paléocène et Eocène inférieur de la région de Mons et du Nord de la France: arguments actuels de corrélation. Bull. Soc. belge Géol., 87, 239-247.
 
                                                     
 
                                                        2.2. Formatie van Hannut
 
                                                                                                 G. DE GEYTER, 2000.
 
Naam
 
   DeeenheidisgenoemdnaardegemeenteHannut(provincieLuik). De term werd (in een publicatie) voor het eerst gebruikt door MARECHAL (1993). De term werd ook door STEURBAUT (1998) vermeld maar er wordt een Lid toegevoegd (Lid van Maaseik) en het Lid van Chercq wordt in een nieuwe Formatie ondergebracht (Formatie van Saint-Ghislain).
 
Algemene kenmerken
 
   Deze nieuwe eenheid bestaat uit klei, zandige klei en silt, kiezelrijke kalk- en siltsteen en glaukonietrijke kiezelgesteenten, doorgaans bedekt door glaukoniethoudend zand.
 
   De ouderdom is Laat-Paleoceen (Thanetiaan).
 
Voorkomen
 
   De Formatie van Hannut wordt aangetroffen in de ondergrond van het grootste gedeelte van Noord-België en dagzoomt in Haspengouw, Henegouwen en zeer lokaal in centraal België en in het gebied Tussen-Samber-en-Maas. De maximale dikte wordt bereikt in de Kempen (meer dan 100 m). In NW-België ligt de dikte doorgaans tussen 20 en 40 m maar in het noorden van West-Vlaanderen vermindert het belang van deze eenheid. In de gekernde boring van Knokke (BGD nr. 11E-138) zou de dikte kunnen beperkt zijn tot 3 m of zou deze Formatie zelfs afwezig kunnen zijn. In het Bekken van Mons (Bergen) bedraagt de dikte maximaal 55 m.
 
   De Formatie van Hannut rust op het Krijt, op de Formatie van Heers (NE-België), op Paleozoische gesteenten en plaatselijk op Midden- en Vroeg-Paleocene afzettingen in het Bekken van Mons (Bergen). De Formatie van Hannut wordt op de meeste plaatsen bedekt door de Formatie van Tienen of door de Ieper Groep. In het oosten wordt de Formatie van Hannut bedekt door de Tongeren Groep en plaatselijk door de Formatie van Brussel.
 
   De diepte van de top van de Formatie neemt toe in noordelijke richting: -90 m O.P. in Loksbergen en - 418 m O.P. te Mol.
 
Indeling
 
   De Formatie van Hannut wordt ingedeeld in verschillende leden (tabel 1).
 
 
 
 
 
 
 
 
 
Tabel 1: indeling van de Formatie van Hannut
 
HENEGOUWEN               NW-BELGIE                 NE-BELGIE             HASPENGOUW
 
                                           Lid van
                                              Grandglise
 
Lid van Chercq                   (kleiig zand en                Lid van Halen             Lid van Lincent
                                            zandige klei)                  Lid van Waterschei
 
Vroegere benamingen
 
Geologische kaart 1/40.000: L1 (Onder-Landeniaan).
 
Referenties (zieookdeFormatievanOpglabbeek)
 
DE GEYTER, G. 1980 - Bijdrage tot de kennis van de lithostratigrafie en de sedimentpetrologie van de Formatie van Landen in België. Doctoraal proefschrift, 230 p., Gent.
 
DE GEYTER, G. 1981 - Contribution to the lithostratigraphy and the sedimentary petrology of the Landen Formation in Belgium. Meded. Kon. Acad. Wet. Lett. Schone Kunsten België, Kl. Wet., 43, 111-153.
 
GULINCK, M. & HACQUAERT, A. 1954 - L’Eocène inférieur. Le Landénien. In: Prodrome d’une description géologique de la Belgique, pp. 451- 465. Liège: H. Vaillant-Carmanne.
 
MARECHAL, R. 1993 - op. cit., 215-229.
 
MOORKENS, T. 1982 - Foraminifera of the Montian Stratotype and of subjacent strata in the “Mons Well 1969” with a review of Belgian Paleocene Stratigraphy. Toel. Verh. Geol. Mijnkaart België, nr. 17, vol. 2, 186 p.
 
2.2.1. Lid van Lincent
 
Naam
 
   Deze eenheid is genoemd naar de gemeente Lincent (provincie Luik). De term “Tuffeau de Lincent” werd voor het eerst gebruikt door D’OMALIUS D’HALLOY (1839) en voorgesteld als lithostratigrafische eenheid door MOORKENS (1972, 1982).
 
Algemene kenmerken
 
   Het Lid wordt gevormd door een mariene afzetting die hoofdzakelijk bestaat uit bleke, poreuze, kiezelrijke kalksteen met opaalcement. Lokaal worden donkere, harde chalcedoonrijke chertbanken en mergellenzen aangetroffen en aan de basis komt soms een dunne kleilaag voor.
 
 
Voorkomen
 
   Het Lid van Lincent dagzoomt enkel in Haspengouw. Naar het noorden wordt deze basiseenheid van de Formatie van Hannut geleidelijk kleiiger en minder kalkrijk. De maximale dikte bedraagt in het type-gebied ongeveer 20 m. Het Lid rust op de Formatie van Heers of in het zuiden van het ontsluitingsgebied op afzettingen van het Krijt. De overgang naar de onderliggende eenheden is in het algemeen scherp. Het Lid van Gelinden is kalkrijker en het Lid van Orp is veel zandiger. Aan het kontakt met het Krijt wordt meestal een basisgrind aangetroffen. Het Lid van Lincent wordt meestal bedekt door het Lid van Grandglise. De overgang naar deze zandige eenheid verloopt zeer geleidelijk.
 
Stratotype
 
   Neostratotype: ontsluiting te Wansin (deelgemeente van Hannut); kaartblad 41/1 (Hannut).
Coördinaten: X = 196.155
                     Y = 151.850
                      Z = + 110 m.
 
   Het profiel werd beschreven door  DE GEYTER (1981) en MOORKENS (1982).
 
Vroegere benamingen
 
Geologische kaart 1/40.000: L1c
Stratigrafisch Register (1929, 1932): L1b.
 
Nuttige delfstoffen
 
   De “tuffeau” van Lincent werd vroeger ontgonnen als bouwsteen (MACAR, TAVERNIER en GULINCK, 1947; NIJS & DE GEYTER, 1985) en als vuurvaste steen voor de bekleding van broodovens.
 
Referenties
 
DE GEYTER, G. 1981 - op. cit., p. 117 (fig. 1) en pp. 124-141.
 
D’OMALIUS D’HALLOY, J. 1839 - Eléments de géologie, 3e édition, pp. 285-286. Paris.
 
MACAR, P., TAVERNIER, R. & GULINCK, M. 1947 - Le tuffeau de Lincent. In: Centenaire. Ass. Ing.  Liège, Congrès 1947 - Section Géologie, p. 326-328, Liège, 1947.
 
MOORKENS, T. 1972a - op. cit., p. 121 (tabel).
 
MOORKENS, T. 1982 - op. cit., p. 34 en fig. 13.
 
NIJS, R. & DE GEYTER, G. 1985 - De l’usage architectural et des caractères pétrographiques du tuffeau de Lincent. Bull. Comm. Roy. Monuments Sites, 12, 59-69. Bruxelles.
 
 
2.2.2. Lid van Chercq
 
Naam
 
   Deze eenheid is genoemd naar een deelgemeente van de stad Tournai (Doornik). De term “Tuffeau de Chercq” werd gebruikt door VINCENT & RUTOT (1879).
 
Algemene kenmerken
 
   Deze mariene basiseenheid van de Formatie van Hannut in Henegouwen bestaat uit glaukoniet- en kalkhoudend kleiig zand en zandige klei met lokaal dunne verkiezelde banken. De kiezelrijke gesteenten die dagzomen in de omgeving van Angre (deelgemeente van Honelles) bevatten zeer veel glaukoniet (“Tuffeau d’Angre”).
 
Voorkomen
 
   Het Lid van Chercq dagzoomt in Henegouwen en rust doorgaans op afzettingen van het Krijt. De grens is scherp en meestal is een basisgrind aanwezig. Lokaal rust het Lid op Paleozoische gesteenten en in het centraal gedeelte van het Bekken van Mons (Bergen) plaatselijk op de Formatie van Bertaimont of op Vroeg-Paleocene sedimenten (meestal met een grindlaagje aan het kontakt). Er is een geleidelijke overgang naar het bovenliggende Lid van Grandglise. De maximale dikte bedraagt ongeveer 30 m.
 
Stratotype
 
   Groeve van Chercq (Le Cornet); kaartblad 37/5-6 (Hertain-Tournai).
Coördinaten: X = 81.825
                     Y = 142.565
                      Z = + 40 m.
Referenties: LYELL (1852), BAUDET (1939), DE GEYTER (1980).
 
Vroegere benamingen
 
Geologische kaart 1/40.000: L1c
Stratigrafisch Register (1929, 1932): L1b.
 
Referenties
 
BAUDET, J. 1939 - Quelques observations sur les morts-terrains du Tournaisis. Bull. Soc. belge Géol., 49, 289-299.
 
DE GEYTER, G. 1980 - op. cit., p. 113-119 en fig. 7.
 
LYELL, C. 1852 - On the Tertiary strata of Belgium and French Flanders. Part II. The Lower Tertiaries of Belgium. Quart. J. Geol. Soc. London, 8, 361-362.
 
VINCENT, G. & RUTOT, A. 1879 - Coup d’oeil sur l’état actuel d’avancement des connaissances géologiques relatives aux terrains tertiares de la Belgique. Ann. Soc. géol. Belgique, 6, 80 (tabel).
2.2.3. Lid van Waterschei
 
Naam
 
   De eenheid is genoemd naar een gehucht van de stad Genk (Limburg). De term werd (in een publicatie) voor het eerst gebruikt door MARECHAL (1993). Door STEURBAUT (1998) wordt voor het (plaatselijk voorkomend) kalkrijk basisgedeelte de term Lid van Maaseik ingevoerd.
 
Algemene kenmerken
 
   De mariene basiseenheid van de Formatie van Hannut bestaat in NE-België uit grijsgroene kalkhoudende klei. Aan de basis wordt soms glaukonietrijk kleiig zand of een concentratie van sponsspiculen aangetroffen.
 
Voorkomen
 
   Het Lid van Waterschei wordt in de ondergrond van NE-België aangetroffen. Het rust op de Formatie van Heers; de grens met het Lid van Gelinden is soms (zie Lid van Maaseik) duidelijk. Naar boven toe is er een geleidelijke overgang naar kleiig silt en siltrijk zand (Lid van Halen). Het Lid van Waterschei wordt in het oosten bedekt door de Tongeren Groep. De maximale dikte bedraagt een 40 tal m (Beringen: van - 279 tot - 319 m O.P.).
 
Stratotype
 
   Loksbergen: boring nr. 76W-273 (archieven Belgische Geologische Dienst); sectie van -116 tot -136 m O.P.; kaartblad 25/5-6 (Diest-Herk-de-Stad).
Coördinaten: X = 199.258
                     Y = 180.725
                      Z = + 43,382 m.
 
   Deze boring werd verkozen als stratotype omdat de kernen van betere kwaliteit zijn dan die in de oude boringen van de Kempen. De naam Loksbergen werd echter reeds eerder gebruikt voor een Lid van de Formatie van Tienen.
 
Vroegere benamingen
 
   Synoniem van de “unnamed clay unit” vermeld door MOORKENS (1982) in een boring te Maasmechelen.
 
Referenties(zie ook Formatie van Opglabbeek)
 
DE GEYTER, G. 1981 - op. cit., p. 116-118.
 
MARECHAL, R. 1993 - op. cit., 215-229.
 
MOORKENS, T. 1982 - op. cit., p. 33 en fig. 12.
 
 
2.2.4. Lid van Halen
 
Naam
 
   Halen is een gemeente in Limburg waartoe o.m. het gehucht Loksbergen behoort. De term werd ingevoerd door DE GEYTER (1981).
 
Algemene kenmerken
 
   Deze mariene afzetting bestaat uit grijze kleiige silt met verkiezelde niveaus. De eenheid is aan de basis kalkhoudend.
 
Voorkomen
 
   Het Lid van Halen wordt in de ondergrond van NE-België aangetroffen. In de boring van Loksbergen wordt het rechtstreeks bedekt door de Formatie van Tienen (Lid van Loksbergen) maar in de boring van Mol (en vermoedelijk in taltijke andere boringen in NE-België) is er een geleidelijke overgang naar het Lid van Grandglise. De dikte van deze overgangseenheid, die bestaat uit (plaatselijk verhard) kleiig en siltig zand bedraagt in Mol ongeveer 30 m (tussen ongeveer 472 en 502 m diepte). Deze eenheid wordt voorlopig tot het Lid van Halen gerekend.
 
   In het oosten wordt het Lid van Halen bedekt door de Groep van Tongeren en rust het steeds op het Lid van Waterschei.
 
   De dikte bedraagt 26 m in Loksbergen. Naar het oosten (afwezig te Maasmechelen) en het westen (Kallo 12 m) vermindert het belang van deze eenheid. De maximale dikte bedraagt ongever 60 m (Mol).      
 
Stratotype
 
   Boring te Loksbergen (cfr. supra); sectie van -90 tot -116 m O.P.
 
Referenties
 
DE GEYTER, G. 1981 - op. cit., p. 118.
 
2.2.5. Lid van Grandglise
 
Naam
 
   Deze eenheid is genoemd naar een gehucht van de gemeente Stambruges (deelgemeente van Beloeil, provincie Henegouwen). De term “grès de Grandglise” werd gebruikt door D’OMALIUS D’HALLOY (1842). De lithostratigrafische term “Zand van Grandglise” werd ingevoerd door KAASSCHIETER (1961).
 
 
 
 
Algemene kenmerken
 
   Deze ondiep-mariene afzetting bestaat uit fijnkorrelig glaukoniethoudend zand, soms met dunne kleiige intercalaties. In Haspengouw zijn de glaukonietkorrels in het topgedeelte soms geconcentreerd in fijne lamellen, waarbij een sterk verstoorde gelaagdheid zichtbaar wordt (“glissement sous-aquatique”, GULINCK, 1948; DE GEYTER, 1980) (dit gedeelte kan ook tot de Formatie van Tienen behoren). In Henegouwen komen plaatselijk (Blaton, Grandglise, Stambruges) zandstenen voor (“grès de Grandglise”).
 
Voorkomen
 
   Het Lid van Grandglise komt voor in het grootste gedeelte van het bekken waarin de Groep van Landen afgezet is. Het dagzoomt zowel in Henegouwen, Haspengouw als zeer plaatselijk in centraal België. Deze zandige eenheid ontbreekt lokaal in het noorden van het land (Knokke-Heist, Kallo) en ze komt niet voor ten oosten van de lijn Genk-Hasselt-Sint-Truiden. De dikte is ook opvallend gering in een smalle NNE-SSW verlopende zone in NE-België (Beringen: ongeveer 10 m, afwezig te Loksbergen). De maximale dikte wordt bereikt in het centrale gedeelte van het Bekken van Mons (Bergen) en lokaal in de Kempen (Mol: 30 m, van -418 tot -448 m O.P. of van 442 tot 472 m diepte). Het Lid van Grandglise rust op het Lid van Chercq of op glaukoniethoudende zandige klei (voorlopig niet-benoemde eenheid, die niet kon gedefiniëerd worden bij gebrek aan voldoende gegevens) (centraal gedeelte van Oost- en West-Vlaanderen), op het Lid van Lincent (Haspengouw), op het Lid van Halen (NE-België) en zeer lokaal op Krijt- en Paleozoische gesteenten.
 
   De overgang naar de onderliggende leden van de Formatie van Hannut verloopt steeds geleidelijk en in NE-België kan overwogen worden om een nieuwe eenheid in te voeren tussen de leden van Grandglise en Halen. Waar het lid op Krijtafzettingen rust wordt meestal een basisgrind aangetroffen.
 
   Het Lid van Grandglise wordt bedekt door de Groep van Ieper of door de Formatie van Tienen. In het eerstgenoemde geval is de grens meestal scherp. In het tweede geval is ze scherp (met basisgrind in de ontsluitingsgebieden) of eerder vaag (vooral in Noord-België maar plaatselijk ook in Haspengouw en Henegouwen).
 
Stratotype
 
   Vervallen groeven 1 km ten zuiden van Stambruges. Profielbeschrijving door CORNET (1899).
 
   Hypostratotype: zandgroeve ten zuiden van Mons (Bergen) (Mont-Héribu); kaartblad 45/7-8 (Mons-Givry).
Coördinaten: X = 119.750
                     Y = 124.510
                      Z =  + 57,5 m.
Ref: DE GEYTER , 1980.
 
 
 
 
Vroegere/andere benamingen
 
Geologische kaart 1/40.000: L1d
Stratigrafisch Register (1929, 1932): L1c.
 
   In Haspengouw werd voor deze eenheid ook de term “Zand van Racour” voorgesteld (MOORKENS, 1972a). GULLENTOPS et al. (1955) gebruiken voor het nieuwe geologische kaartblad Leuven de term “Zand van Hoegaarden” (maar zie opmerking over gestoorde gelaagdheid).
 
Nuttige delfstoffen
 
   Het zand werd intens uitgebaat; de zandsteen van Grandglise werd soms aangewend als bouwsteen (GULINCK, 1949).
 
Referenties
 
CORNET, J. 1899 - C.R. Exc. du 3 avril 1899 à Stambruges, Grandglise, Hautrages, Sirault et Villerot. Bull. Soc. belge Géol., 13, PV 126-129.
 
DE GEYTER, G. 1980 - op. cit., p. 22 en pp. 51-57, fig. 1 h.
 
D’OMALIUS D’HALLOY, J. 1842 - Coup d’oeil sur la géologie de la Belgique, pp. 78-79. Bruxelles: Hayez.
 
GULINCK, M. 1948 - Sur des phénomènes de glissement sous-aquatique et quelques structures particulières dans les sables landéniens. Bull. Soc. belge Géol., 57, 12-30.
 
GULINCK, M. 1949 - Oude natuurlijke bouwmaterialen in Laag- en Midden-België. Techn. Wet. Tijdschr., 31. Antwerpen.
 
GULLENTOPS, F., CLAES, S. & VANDENBERGHE, N. 1995 - De geologische kaart van België, Vlaams Gewest, kaartblad (32) Leuven. Belg. Geol. Dienst en ANRE.
 
KAASSCHIETER, J.P.H. 1961 - op. cit., p.17.
 
MOORKENS, T. 1972a - op. cit., p. 121 (tabel).
 
                                                       2.3. Formatie van Tienen
 
                                                                                               G. DE GEYTER, 2000.
 
Naam
 
   De term werd (in een publicatie) voor het eerst gebruikt door MARECHAL (1993).
 
 
 
 
Algemene kenmerken
 
   Deze fluvio-lagunaire eenheid bestaat uit ligniethoudende klei en zwarte lignietlagen, witte zanden, bleke mergellenzen en schelpenkalksteen. Plaatselijk wordt verkiezeld hout (o.m. te Overlaar, een gehucht van Tienen) en zeer harde verkiezelde zandsteen aangetroffen (“kwartsiet van Rommersom of Tienen”).
 
   De ouderdom is vermoedelijk deels Laat-Paleoceen, deels Vroeg-Eoceen.
 
Voorkomen
 
   De Formatie dagzoomt in Haspengouw en Henegouwen, en wordt in de ondergrond aangetroffen in een gedeelte van NE-België en in het noorden van de provincies Oost- en West-Vlaanderen. De maximale dikte bedraagt ongeveer 35 m.
 
   De Formatie van Tienen rust op de Formatie van Hannut en in de ontsluitingsgebieden plaatselijk op Krijt en op Paleozoicum. De Formatie wordt bedekt door de Groep van Ieper en plaatselijk door de Formatie van Brussel en de Groep van Tongeren (in het oosten).
 
Indeling
 
   In de Formatie van Tienen worden 4 leden onderscheiden (tabel 2).
 
Tabel 2 : indeling van de Formatie van Tienen
 
HENEGOUWEN             NW-BELGIE            NE-BELGIE               HASPENGOUW
 
Lid van Erquelinnes          Lid van Knokke        Lid van Loksbergen     Lid van Dormaal
 
Vroegere benamingen
 
Geologische kaart 1/40.000: L2.
 
Referenties
 
GULINCK, M. 1973 - Note sur l’extension des faciès fluvio-lagunaires du Landénien de la Belgique. Toel. Verh. Geol. Mijnk. België, 13, 3-12.
 
MARECHAL, R. 1993 - A new lithostratigraphic scale for the Palaeogene of Belgium. Bull. belg. Ver. Geol., 102, 215-229.
 
2.3.1. Lid van Dormaal
 
Naam
 
   De eenheid werd genoemd naar de vroegere gemeente Dormaal, die thans behoort tot de fusiegemeente Zoutleeuw (provincie Vlaams-Brabant). D’OMALIUS D’HALLOY (1862) vermelde het voorkomen van ligniet in de omgeving van Landen. Hieruit werd de lithostratigrafische term “Zand en ligniet van Landen” afgeleid (KAASSCHIETER, 1961; MOORKENS, 1972). Deze laatste term kan echter niet weerhouden blijven voor een lid, omdat de geografische naam gebruikt wordt voor de Groep.
 
   MOORKENS (1972) vermeldt voor deze eenheid ook de term “Zand van Dormaal (Orsmaal)” (Orsmaal-Gussenhoven is een aangrenzende gemeente van Dormaal die thans behoort tot de fusiegemeente Linter (provincie Vlaams-Brabant)). Deze beide namen werden geciteerd als belangrijke vindplaatsen van vertebraten (RUTOT, 1884; LERICHE, 1902; TEILHARD DE CHARDIN, 1927; QUINET, 1966, 1969; CASIER, 1967; SMITH & SMITH, 1995).
 
Algemene kenmerken
 
   Een overwegend fluviatiele afzetting bestaande uit fijn zand, lignietrijke klei, bleke mergel, klei- en lignietbreccies, verkiezeld hout en kwartsietblokken (“Grès mamelonné”, kwartsiet van Rommersom of Tienen). Aan het kwartsiet wordt bedstatus gegeven. Aan de basis worden lokaal één of meerdere grindlagen aangetroffen (met rijke vertebraten fauna te Dormaal).
 
Voorkomen
 
   Het Lid dagzoomt in Haspengouw en sluit naar het noorden aan bij het Lid van Loksbergen, dat evenwel minder zandig is en geen grind of kwartsietblokken bevat. De maximale dikte bedraagt ongeveer 15 m. Het Lid van Dormaal rust op het Lid van Grandglise of plaatselijk op het Lid van Lincent. Het wordt zeer lokaal bedekt door de Formatie van Brussel en de Groep van Tongeren. Aan het kontakt wordt dan meestal grind aangetroffen.
 
Stratotype
 
   Profiel te Dormaal; gedetailleerde profielbeschrijving door de HEINZELIN (in CASIER, 1967); kaartblad 33/5-6 (Landen-Sint-Truiden).
Coördinaten: X = 200.100
                     Y = 165.425
                      Z = + 55 m.
 
Vroegere benamingen
 
Geologische Kaart 1/40.000: L2
Stratigrafisch Register (1929, 1932): L2.
 
Nuttige delfstoffen
 
   Het “kwartsiet van Rommersom of Tienen” was de belangrijkste bouwsteen voor romaanse en vroeg-gothische monumenten in het Gete-bekken (NIJS & DE GEYTER, 1984). Ook het zand werd lokaal uitgebaat.
 
Referenties
 
CASIER, E. 1967 - Le Landénien de Dormaal (Brabant) et sa faune ichthyologique. Kon. Belg. Inst. Natuurwet., Verh. 156, 66 p. (profielbeschrijving p.7-9).
 
D’OMALIUS D’HALLOY, J. 1862 - Abrégé de Géologie, p. 535, Bruxelles, Leipzig: A. Schnée - Paris: Leiber.
 
KAASSCHIETER, J.P.H. 1961 - op. cit., p. 18.
 
LERICHE, M. 1902 - Les poissons paléocènes de la Belgique. Mém. Mus. roy. Hist. nat. Belgique, 2, (5), 1-48.
 
MOORKENS, T. 1972a - op. cit., p. 121 (tabel).
 
NIJS, R. & DE GEYTER, G. 1984 - Het Kwartsiet van Tienen: petrografische kenmerken en gebruik als bouwsteen. Monumenten en Landschappen 5, 20-29. Brussel.
 
QUINET, G.E. 1966 - Les mammifères du Landénien continental belge. Etude de la morphologie dentaire comparée des “carnivores” de Dormaal. Inst. roy. Sc. nat. Belgique., Mém. 158, 64 p.
 
QUINET, G.E. 1969 - Apport de l’étude de la faune mammalienne de Dormaal à la stratigraphie générale du Paléogène supérieur Européen et à la théorie synthétique de la molaire mammalienne. Inst. roy. Sc. nat. Belgique, Mém. 162, 188 p.
 
RUTOT, A. 1884 - Explication de la feuille de Landen-Terrain Eocène. Mus. roy. Hist. nat. Belgique, Serv. Carte géol. Roy., pp. 43-47.
 
SMITH, Th. & SMITH, R. 1995 - Synthèse des données actuelles sur les vertébrés de la transition Paléocène-Eocène de Dormaal (Belgique). Bull. Belg. Ver. Geol., 104, 119-131.
 
TEILHARD DE CHARDIN, P. 1927 - Les Mammifères de l’Eocène inférieur de la Belgique. Mém. Mus. roy. Hist. nat. Belgique, 36, 33 p.
 
2.3.2. Lid van Erquelinnes
 
Naam
 
   Deze eenheid is genoemd naar de gemeente Erquelinnes (Henegouwen). De zandgroeven van Erquelinnes-Jeumont werden voor het eerst beschreven door RUTOT (1881).
 
Algemene kenmerken
 
   Een heterogene, overwegend zandige afzetting met lignietrijke klei, kleiig zand, kwartsietblokken en zeldzame mergellenzen. Aan de basis worden dikwijls grindlagen aangetroffen met vertebratenresten. Deze eenheid vertoont overwegend fluviatiele kenmerken.
 
Voorkomen
 
   Het Lid van Erquelinnes dagzoomt in Henegouwen en bedekt meestal het Lid van Grandglise. In de randgebieden van het Bekken van Mons (Bergen) wordt het Krijt soms diep ingesneden en lokaal rust het Lid op Paleozoische gesteenten. Naar het noorden toe zijn lignietrijke zanden ontsloten in de Dendervallei (Mévergnies, Brugelette); de zuidoostelijke begrenzing (Tussen-Samber-en-Maas) is onzeker.
 
   Het Lid wordt meestal bedekt door de Groep van Ieper of soms door de Formatie van Brussel. De maximale diepte bedraagt ongeveer 25 m.
 
Stratotype
 
   Verdwenen zandgroeven te Erquelinnes-Jeumont (de eenheden E, F en G). Profielbeschrijvingen door RUTOT (1881, 1903), STEVENS (1913), DE CONINCK e.a. (1981).
 
   Neostratotype: zandgroeve te Bray, deelgemeente van Binche; kaartblad 46/5-6 (Binche-Morlanwelz-Mariemont).
Coördinaten: X = 132.275
                     Y = 124.785
                      Z = + 65 m.
Ref. DE GEYTER (1980).
 
Vroegere benamingen
 
Geologische Kaart 1/40.000: L2
Stratigrafisch Register (1929, 1932): L2
 
Synoniemen: zanden van Leval-Trahegnies (RUTOT, 1903)
                     zanden van Bray (DE GEYTER, 1981).
 
Referenties
 
DE CONINCK, J., DE DECKER, M., de HEINZELIN, J. & WILLEMS, W. 1981 - L’âge des faunes d’Erquelinnes. Bull. Belg. Ver. Geol., 90, 121-154.
 
DE GEYTER, G. 1980 - op. cit., p. 24 en fig. 3.
 
DE GEYTER, G. 1981 - op. cit., p.123.
 
RUTOT, A. 1881 - Note sur les découvertes paléontologiques faites dans ces derniers temps aux environs d’Erquelinnes. Ann. Soc. roy. Malac. Belgique, 16, 19-21.
 
RUTOT, A. 1903 - C.R. Exc. Sess. extraordinaire Soc. belg. Géol. Paléont., Hydrol. dans le Hainaut et aux environs de Bruxelles (23-27 août 1902). Bull. Soc. belge Géol., 17, M. 385-386 en M. 421 (Leval-Trahegnies).
 
STEVENS, C. 1913 - Etude du Landénien supérieur dans le Hainaut. Ann. Soc. géol. Belgique, 41, M. 5-21.
 
 
 
 
2.3.3. Lid van Loksbergen
 
Naam
 
   Deze topeenheid is genoemd naar een gehucht van Halen. De naam werd ingevoerd door DE GEYTER (1981).
 
Algemene kenmerken
 
   Deze heterogene fluvio-lagunaire afzetting bestaat uit donkere ligniethoudende klei, bleke mergel, groene zandige klei en grijsgroen kalkhoudend zand met wortelsporen, plantenfragmentjes en pyrietconcentraties. Deze eenheid onderscheidt zich lithologisch van het Lid van Knokke door een groter aandeel van de mergellagen en het ontbreken van schelpenbanken en tevens van de Leden van Dormaal en Erquelinnes, die veel zandiger zijn.
 
Voorkomen
 
   HetLidwordtaangetroffen in boringen in een smalle NNE-SSW verlopende strook van Loksbergen tot Leopoldsburg en bereikt een maximale dikte van ongeveer 35 m. De oostelijke, westelijke en noordelijke begrenzing is niet precies gekend (afwezig te Mol, Aarschot, Houthalen, Hasselt); naar het zuiden sluit de eenheid aan bij het Lid van Dormaal.
  
   Het Lid van Loksbergen wordt bedekt door de Groep van Ieper of door de Groep van Tongeren en rust op het Lid van Grandglise of op het Lid van Halen. De grenzen zijn doorgaans duidelijk.
 
Stratotype
 
   Loksbergen, boring (cfr. supra); sectie van - 55,5 tot - 90 m O.P.
Ref. DE GEYTER (1981).
 
Referenties
 
DE GEYTER, G. 1981 - op. cit., p. 121.
 
GULINCK, M. 1967 - Le Landénien à faciès lagunaire dans les sondages de Loksbergen et de Kallo. Bull. Soc. belge Géol., 76, 94-98.
 
2.3.4. Lid van Knokke
 
Naam
 
   De eenheid is genoemd naar de gemeente Knokke-Heist (West-Vlaanderen). De term werd (in een publicatie) voor het eerst gebruikt door LAGA & VANDENBERGHE (1990).
 
Algemene kenmerken
 
   Deze overwegend lagunaire afzetting bestaat uit een zwarte lignietrijke klei, grijsgroen siltig zand en schelpenkalksteen (Ostrea, Cyrena).
Voorkomen
 
   Deze eenheid wordt aangetroffen in boringen in het noorden van de provincies West- en Oost-Vlaanderen (Oostende, Knokke-Heist, Beernem, Gent, Sint-Niklaas, Kallo) alsook in het zuiden van Nederland (Woensdrecht); de zuidelijke begrenzing is niet precies gekend. De maximale dikte bedraagt ongeveer 26 m (Oostende). Het Lid wordt bedekt door de Groep van Ieper en rust op het Lid van Grandglise of op kleiig zand en zandige klei (onbenoemde eenheid). De ondergrens is zelden scherp.
 
Stratotype
 
   Holostratotype: Knokke, boring 11E-138 (archieven Belg. Geol. Dienst); referentiesectie van -284 tot -302 m O.P.; kaartblad 5/5-6 (Heist-Westkapelle).
Coördinaten: X = 78.776
                     Y = 226.370
                      Z = + 4,91 m.
 
   Hypostratotype: Kallo (deelgemeente van Beveren-Waas), boring 27E-148 (archieven Belg. Geol. Dienst); referentiesectie van -375 tot -400 m; kaartblad 15/1-2 (Sint-Gillis-Waas-Beveren-Waas).
Coördinaten: X = 144.860
                     Y = 217.840
                      Z = + 2,0 m.
 
Referenties
 
FEUGUEUR, L. 1955 - Essai de synchronisation entre les assises saumâtres du Thanétien-Landénien (Gand-Ostende) et du Sparnacien (Ile de France). Bull. Soc. belge Géol., 64, 67-92.
 
GULINCK, M. 1973 - Note sur l’extension des faciès fluvio-lagunaires du Landénien de la Belgique. Toel. Verh. Geol. Mijnk. België, 13, 3-12.
 
KAASSCHIETER, J.P.H. 1961 - op. cit., p. 19.
 
LAGA, P. & VANDENBERGHE, N. 1990 - The Knokke well (11E/138) with a description of the Den Haan (22W/276) and Oostduinkerke (35E/142) wells. Toel. Verh. Geol. Mijnk. België, 29, p. 5 (tabel).
 
LERICHE, M. 1899 - Notice sur les fossiles sparnaciens de la Belgique et en particulier sur ceux rencontrés dans un récent forage à Ostende. Ann. Soc. géol. Nord, 28, 280-283.