Skip directly to content

Haine Geets 2000 nl

                                                                1. Haine Groep
 
                                                                                 S.GEETS, 2000.
 
Naam
 
   De term Haine Groep (Haine Group) werd voor het eerst (in een publicatie) gebruikt door MARECHAL (1993), genoemd naar de rivier de Haine, die door het Bekken van Mons (Bergen) vloeit.
 
Algemene kenmerken
 
   Zowel in het Bekken van Mons (Bergen) als in het oosten van het land begint de sedimentatie met de afzetting van kalkstenen. Ze worden gevolgd door heterogene, lakustriene of continentale sedimenten, waarin vnl. kleien voorkomen, die plaatselijk ligniethoudend zijn en zandige intercalaties bevatten. De top wordt ingenomen door mariene sedimenten met mergels, zandige klei en zand.
 
Voorkomen
 
   Deze sedimenten ontsluiten weinig in het Bekken van Mons (Bergen) en zijn vooral gekend uit boringen. In het oosten van het land komen ze vooral voor in Limburg en Haspengouw (Vlaams- en Waals-Brabant).
 
Indeling
 
   De Haine Groep wordt in het Bekken van Mons (Bergen) ingedeeld in 3 Formaties:
 
-Formatie van Ciply;
-Formatie van Mons (Bergen);
-Formatie van Hainin;
 
in het oostelijk landsgedeelte in 3 Formaties:
 
-Formatie van Houthem;
-Formatie van Opglabbeek;
-Formatie van Heers.
 
Referenties
 
MARECHAL,R. 1993 - A new lithostratigraphic scale for the Palaeogene of Belgium. Bull.Belg.Ver.Geol., 102, (1-2), 215-229.
 
                                                      
 
 
 
 
 
                                                       1.1. Formatie van Ciply - La Malogne
 
                                                                                        F.ROBASZYNSKI, 1998.
 
Naam
 
   De term “tuffeau de Ciply” werd ingevoerd door Ch. LE HARDY de BEAULIEU (1861) naar de naam van de lokaliteit Ciply, vroegere autonome gemeente, nu geïncorporeerd in de stad Mons (Bergen). De term “Formatie van Ciply” werd ingevoerd en gedefinëerd door ROBASZYNSKI in 1988.
  
   Opmerking: de term “tuffeau de Ciply” voor deze afzetting is ouder (1861) dan een gelijkende term “Craie brune phosphatée de Ciply” (Maastrichtiaan) van de legende van de Geologische kaart (1909), vroeger “Craie grise” genoemd door CORNET & BRIART (1866).
 
Algemene kenmerken
 
   De Tuffeau van Ciply is een wit-gele, mariene kalkareniet, poreus en brokkelig, met lokaal verschillende silicificatieniveau’s. Het gehalte aan calciumcarbonaat is zeer hoog en overtreft dikwijls 99%. De dikte van de Formatie bereikt ongeveer 20 m in de groeven van Ciply en soms iets meer dan 30 m in boringen.
 
   In de ontsluitingen, gelegen op het grondgebied van het dorp Ciply, start de Tuffeau van Ciply met een conglomeraat, bestaande uit gerolde elementen, die afkomstig zijn van de ontmanteling van de onderliggende Formaties van de Tuffeau van Saint-Symphorien en van het Fosfaatkrijt van Ciply (Laat-Krijt). Men vindt bruine en geperforeerde keien van de fosfaathoudende hardground, enkele mm tot verschillende cm groot, samen met gebroken of gehele fossielen, min of meer gerold en gefosfatiseerd, die eveneens afkomstig zijn van de onderliggende Krijt-Formaties. Het geheel is enkele cm tot verschillende dm dik en gekend onder de naam van “Poudingue de la Malogne”. Te Ciply wordt de Tuffeau van Ciply bedekt door zand van Landeniaan-ouderdom, waarvan de basis gekenmerkt wordt door een conglomeraat met groene en gerolde silexkeien. Dit conglomeraat wijst op het bestaan van een lacune tussen de Tuffeau van Ciply en het zand van Landeniaan-ouderdom.
 
   De Formatie van Ciply heeft een Midden- tot Laat-Daniaan ouderdom, op basis van planktonische foraminiferen.
 
Voorkomen
 
   Bekken van Mons (Bergen), in ontsluitingen en in boringen. Een formatie met een gelijkaardig faciës werd teruggevonden in een boring te Eisden (Limburgse Kempen).
 
Stratotype
 
   Niet aangeduid. De groeve die het best de Tuffeau van Ciply ontsloot was de groeve André, langs de baan van Mons (Bergen) naar Bavai, grondgebied van Ciply. Ze is nu opgevuld. De huidige meest-nabije ontsluiting is een andere groeve André, nu groeve Vandamme, waar de Tuffeau van Ciply met het “Poudingue de la Malogne” aan de basis dagzoomt over een dikte van ongeveer 10 m; kaartblad 45/7-8 (Mons-Givry).
Coördinaten: X = 119.39
                     Y = 122.84
                     Z =  + 60 m.
 
Vroegere benamingen
 
Geologische Kaart 1/40.000: Tuffeau van Ciply (bovenste deel); Mn1
Stratigrafisch Register (1929, 1932): Tuffeau van Ciply: Mta
Geologische kaart 1/25.000 Mons-Givry, nr 151 (1966): Tuffeau van Ciply: Mn1a.
 
Referenties
 
CORNET, F.L., BRIART, A. 1866 - Description minéralogique, paléontologique et géologique du terrain crétacé de la province du Hainaut. Mém. cour. Soc. Sc., Arts, Lettres Hainaut, 199 p., Dequesne-Masquelier,Mons.
 
LE HARDY de BEAULIEU, Ch. 1861 - Guide minéralogique et paléontologique dans le Hainaut et l’Entre-Sambre-et-Meuse. Mém. publ. Soc. Sc. Arts, Lettres Hainaut, 120 p, Renard éd., Liège.
 
MARECHAL, R. 1993 - A new lithostratigraphic scale for the Palaeogene of Belgium. Bull. Belg. Ver. Geol.,102 (1-2), 215-229.
 
MEIJER, M. 1969 - Les Foraminifères planctoniques du Tuffeau de Ciply (stratotype); leur  signification bio- et chronostratigraphique. Proc. 1st Int. Conf. Plankt. Microfossils, Geneva, 414-419, E.J.Brill, Leiden.
 
RUTOT, A. & VAN DEN BROECK, E. 1886 - Sur l’âge tertiaire de la masse principale du tuffeau de Ciply et nouvelles recherches sur sa fixation. Ann. Soc. géol. Belgique, 13, 2-13 en 94-98.
 
RUTOT, A. & VAN DEN BROECK, E. 1886 - La géologie de Mesvin - Ciply, Ann. Soc. géol. Belgique,13, 197-259.
 
                                                       1.2. Formatie van Mons (Bergen)
 
                                                                                             F.ROBASZYNSKI, 1998.
 
Naam
 
   De term “Calcaire de Mons”  werd door DEWALQUE in 1868 verkozen boven deze van “calcaire grossier”, die vroeger gebruikt werd door CORNET & BRIART (1865). Bovendien heeft DEWALQUE (1868) de term “Montien” ingevoerd voor de “Calcaire de Mons”, daar de type-lokaliteit in de nabijheid van de stad Mons (Bergen) lag.
 
Algemene kenmerken
 
   De Kalksteen van Mons (Bergen) is een wit-gele tot grijs-blauwe, mariene biokalkrudiet, kruimelig of soms coherent, met een overvloedige neritische fauna. In het stratotype was de oorspronkelijk beschreven dikte 14,5 m; een recente boring (1969) heeft de Formatie doorgestoken over 69,7 m. De formatie is enkel gekend in waterputten of boringen in het centrale deel van het Bekken van Mons (Bergen).
 
   In dezelfde boring van het stratotype rust de Kalksteen van Mons (Bergen) d.m.v. een erosie-oppervlak op het Krijt van Spiennes. Op andere plaatsen, zoals in de artesische put van Mons (Bergen), bedekt hij de Tuffeau van Saint-Symphorien. De duidelijke superpositie van de Kalksteen van Mons (Bergen) op de Tuffeau van Ciply is nooit echt bewezen.
   De Formatie heeft een Vroeg-Paleoceen ouderdom (Daniaan). In de omgeving van Hainin wordt de Kalksteen van Mons (Bergen) bedekt door de continentale afzettingen van de Formatie van Hainin.
 
Voorkomen (in Henegouwen)
 
   De Formatie is alleen op een duidelijke manier gekend te Mons-Obourg, te Cuesmes, Ghlin en Hainin, altijd dank zij putten en boringen.
 
Stratotype
 
   Put Goffint te Mons (Bergen) (cf. CORNET & BRIART, 1865). Put Coppée te Mons (CORNET & BRIART, 1874; in ROBASZYNSKI, 1981).
   Boring van Mons (Bergen) (1969) (cf. MARLIERE, 1977); kaartblad 45/7-8 (Mons-Givry).
Coördinaten: X = 123.10
                     Y = 128.14
                     Z = + 56,8 m.
 
Vroegere benamingen
 
Geologische Kaart 1/40.000: Calcaire de Mons (Mn1 p.p.), behorende tot de onderste mariene assise van het Montien
Stratigraphisch Register (1929, 1932): Kalksteen van Mons: Mtb.
Geologische kaart 1/25.000 Mons-Givry nr 151 (1966): Mn1b.
 
Referenties
 
BRIART, A. & CORNET, F.L. 1870-1889 - Description des fossiles du Calcaire grossier de Mons. Mém. cour. Acad. roy. Sc. Lettres, Beaux-Arts de Belgique, 1 (1870): 5, 1-76; 2 (1873): 37, 1-94; 3 (1880):43; 4 (1889): 47, 1-128.
 
CORNET, F.L. & BRIART,A. 1865 - Note sur la découverte dans le Hainaut en-dessous des sables rapportés par DUMONT au système landénien, d’une calcaire grossier avec faune tertiaire. Bull. Acad. roy. de Belgique, 2, 20, 757-776.
 
DEWALQUE, G. 1868 - Prodrome d’une description géologique de la Belgique. De Decq, Bruxelles-Liège.
 
MARECHAL, R. 1993 - A new lithostratigraphic scale for the Palaeogene of Belgium. Bull. Belg. Ver. Geol., 102 (1-2), 215-229.
 
MARLIERE, R. 1977 - Sur le stratotype du Montien à Mons. Avant-propos; historique; le sondage de Mons, vers une délimitation du stratotype. Mém. expl. Cartes Géol. Min. Belgique, nr 17, 3-25.
 
ROBASZYNSKI, F. 1979 - Cretaceous-Tertiary boundary events in the Mons Basin with remarks on the Danian and the Montian in this area. Proc. Cret.-Tert. Boundary Events, Copenhagen, 143-150.
 
ROBASZYNSKI, F. 1981 - Montian. In: Stratotypes of  Palaeogene Stages. Bull. Inf. Géol. Bass. Paris, mém. h.-s. n°2, 181-200.
 
                                                    1.3. Formatie van Hainin
 
                                                                                            F.ROBASZYNSKI, 1998.
 
Naam
 
   De lakustriene afzettingen van Hainin werden vanaf 1861 gesignaleerd door  LE HARDI de BEAULIEU. De gemeente Hainin is nu opgeslorpt door Hensies, gelegen in het westelijk deel van het Bekken van Mons (Bergen). De term Formatie van Hainin werd ingevoerd en gedefinieerd door ROBASZYNSKI in 1988 en voor het eerst in een publicatie gebruikt door MARECHAL in 1993.
 
Algemene kenmerken
 
   De Formatie van Hainin vertegenwoordigt een geheel van lakustriene tot continentale afzettingen, waarin kalkstenen met Physae en Characeae, grijze en witte mergels, zwarte kleien en lignieten, evenals zanden werden beschreven. In de omgeving van Hainin rust de Formatie op kalkstenen, biokalkrudieten en kalkarenieten, gelijkend aan het faciës van de Kalksteen van Mons (Bergen). Ze wordt bedekt door glaukoniethoudende zanden van Landeniaan ouderdom.
 
   De Formatie van Hainin heeft een Paleoceen ouderdom nl. Selandiaan, recenter dan de Kalksteen van Mons (Bergen) (Daniaan), ouder dan het Zand van Grandglise (Thanetiaan) en de glaukoniethoudende en mergelige zanden van de Formatie van Bertaimont (Vroeg-Thanetiaan).
 
Voorkomen
 
   De Formatie wordt aangetroffen in ontsluitingen en boringen in de omgeving van Hainin en St.Ghislain en alleen in boringen in de streek van Mons (Bergen) en Ghlin.
 
Stratotype
 
   Berm van de spoorweg van Mons (Bergen) naar Quiévrain, tussen Boussu en Thulin; kaartblad 45/5-6 (Quiévrain-Saint-Ghislain).
  
   De boring HA1, uitgevoerd in 1970, niet ver van de insnijding van Hainin, is over ongeveer 30 m gans de Formatie doorgetrokken.
Coördinaten: X = 107.250
                     Y = 124.890
                     Z = + 26 m.
 
Vroegere benamingen
 
Geologische Kaart 1/40.000: zoetwaterafzettingen met Physa montensis: Mn.
Strarigrafisch Register (1929, 1932): Mtc.
Geologische kaart 1/25.000 Quiévrain-Saint-Ghislain nr 150 (1969): Mn2.
 
Referenties
 
GODFRIAUX, I. & ROBASZYNSKI, F. 1974 - Le Montien continental et le Dano-Montien marin des sondages de Hainin (Hainaut, Belgique). Ann. Soc. géol. Belgique, 97, 185-200.
 
GODFRIAUX, I. & THALER, I. 1972 - Note sur la découverte de dents de mammifères dans le Montien continental du Hainaut (Belgique). Bull. Acad. roy. Belgique, classe Sc., 536-541.
 
LE HARDY DE BEAULIEU, Ch. 1861 - Guide minéralogique et paléontologique dans le Hainaut et l’Entre-Sambre-et-Meuse. Mém. Publ. Soc. Sc. Arts, Lettres Hainaut, 120 p, Renard éd., Liège.
 
MARECHAL, R. 1993 - A new lithostratigraphic scale for the Palaeogene of Belgium. Bull. Belg. Ver. Geol., 102 (1-2), 215-229.
 
ROBASZYNSKI, F. 1978 - Paléocène et Eocène inférieur de la région de Mons et du Nord de la France: arguments actuels de corrélation. Bull. Belg. Ver. Geol., 87, 239-247.
 
RUTOT, A. 1886 - La tranchée de Hainin. Ann. Soc. géol. Belgique, 13, 126-132.
 
                                                       1.4. Formatie van Houthem
 
                                                                                   G. DE GEYTER & P.LAGA, 1999.
 
Naam
 
   De eenheid is genoemd naar de Nederlandse gemeente Houthem (8 km NE van Maastricht). De term ‘krijt van Houthem” werd reeds gebruikt door ROMEIN (1962) voor afzettingen (4-5 m dik) boven het “Maastrichtiaan” in de groeve Curfs nabij Geulhem (Nederland). MEIJER (1965) verwerpt deze term en stelt de benaming “krijt van Geulhem” voor. De term Formatie van Houthem werd ingevoerd door FELDER (1975).
 
Algemene kenmerken
 
   Deze mariene eenheid wordt aangetroffen in de ondergrond van centraal- en noord-Limburg en in het noorden van de provincie Antwerpen. De Formatie is plaatselijk ontsloten ten zuidwesten van Maastricht (Vroenhoven).
 
   De Formatie van Houthem rust op de Formatie van Maastricht en de grens wordt gevormd door een hardground die niet overal terug te vinden is. Deze horizont wordt gekenmerkt door een aanrijking aan glaukoniet of door verkarsting. De hardground wordtHorizont van Vroenhoven genoemd (FELDER, 1975). De Formatie van Houthem wordt bedekt door de Formatie van Opglabbeek (de kalkareniet van Maasmechelen wordt voorlopig (?) als een lid van deze Formatie beschouwd), de Formatie van Heers of de Groep van Tongeren.
 
   De maximale dikte bedraagt minstens 40 m. Volgens SLIMANI (1995) zou de dikte in de boring van Turnhout (Zwemdok) zelfs kunnen oplopen tot 63m (BGD nr. 17E-225, tussen 703 en 766 m diepte).
 
   De top van de Formatie van Houthem wordt aangetroffen op +70 m te Vroenhoven, -240 m te Opoeteren, -467 m te Leopoldsburg en op -545 m te Mol. Op de kaart van LEGRAND (1968,; planche III: Surface du Crétacé) wordt in een groot gedeelte van NE-België eigenlijk de top van de Formatie van Houthem voorgesteld.
 
Indeling in Nederland
 
   De Formatie van Houthem wordt in Nederland ingedeeld in 3 leden (FELDER, 1975):
 
-Kalksteen van Geleen;
-Kalksteen van Bunde;
-Kalksteen van Geulhem.
 
Stratotype
 
   De stratotypes van de 3 leden zijn in de Nederlandse typelokaliteiten gedefinieerd (FELDER, 1975). Voor België komt wellicht de gekernde boring te Opoeteren als hypostratotype in aanmerking: (KS 22 of  63E-222), tussen ongeveer -240 en -274m O.P.; kaartblad 26/2 (Opoeteren).
Coördinaten: X = 238.831
                     Y = 191.238
                     Z = + 88 m.
 
   In België zijn er geen bruikbare onderscheidingscriteria en wordt de Formatie niet ingedeeld in leden.
 
Vroegere benamingen
 
COGELS & VAN ERTBORN (1886): Infraheersiaan
VINCENT (1928): Montiaan
GULINCK (1961): Tuffeau van Vroenhoven
MARLIERE (1968): Mn1b (Calcaire blanc)
Mn1a (Tuffeau glauconifère de Vroenhoven).
 
   De term “tuffeau van Vroenhoven”werd oorspronkelijk  (GULINCK vermeldt de term enkel in een tabel) wellicht gebruikt voor het geheel van de “Dano-montiaan” (Daniaan) afzettingen ontsloten langs het Albertkanaal te Vroenhoven (dikte +/- 8 m). Het is duidelijk dat de glaukoniethoudende basislaag (2-3m dik) hierin opgenomen is. Dit was niet het geval bij ROMEIN (1962) en MEIJER (1965), die hun eenheden (“krijt van Houthem” , resp. “krijt van Geulhem”) plaatsten boven deze basislaag, waarvoor ze het symbool Me van HOFKER (1957) behielden.
 
   MOORKENS (1972, 1982) neemt deze basislaag wel op in zijn “Kalkareniet van Geulhem” of Houthem. In recente teksten wordt de Nederlandse indeling overgenomen (o.a. in FELDER et al., 1985). Volgens FELDER (in FELDER et al., 1985, pp. 16-22) kan de Formatie van Houthem onderscheiden worden van de onderliggende Formatie van Maastricht door de studie van bioclasten groter dan 1mm. Het lijkt aangewezen om de Formatie van Houthem onder te brengen in een Groep waartoe ook het bovenste gedeelte (de gehele Formatie van Maastricht?) van het Krijt (in chronostratigrafische zin) behoort.
 
 
Referenties
 
COGELS, P. & VAN ERTBORN, O. 1886 - De l’infraheersien et du niveau occupé par le Crétacé sur le territoire de la feuille de Bilsen. Ann. Soc. roy. malac. Belgique, XXI, LVII-LXII.
 
FELDER, P.J., BLESS, M.J.M., DEMYTTENAERE, R., DUSAR, M., MEESSEN, J.P.M.T. & ROBASZYNSKI, F. 1985 - Upper Cretaceous to Early Tertiary deposits (Santonian - Paleocene) in north-eastern Belgium and South-Limburg (the Netherlands) with reference to the Campanian-Maastrichtian. Prof. Paper, Geol. Dienst België 1985/1, nr. 214, 151p.
 
FELDER, W.M. 1975 - Lithostratigrafie van het Boven-Krijt en het Dano-Montien in Zuid-Limburg en het aangrenzende gebied. In : ZAGWIJN, W.H. & VAN STAALDUINEN, C.J. (eds.), Toelichting bij de Geologische overzichtskaarten van Nederland, Rijks Geol. Dienst (Haarlem): 63-65.
 
GULINCK, M. 1961 - Aperçu général des formations postpaléozoiques de la Belgique. Septième Colloque européen de micropaléontologie (Pays-Bas et Belgique) 23-30 septembre 1961. Guide d’excursions.
 
HOFKER, J. 1957 - Een nieuwe laag in het Bovenste Krijt van Zuid-Limburg. Natuurhist. Maandbl., 46, 121-123.
 
LEGRAND, R. 1968 - Le Massif de Brabant. Toel. Verh. Geol.  Mijnk. België, nr. 9, 148 p.
 
MARLIERE, R. 1968 - Projet de légende stratigraphique du Crétacé supérieur. Prof. Paper, Geol. Dienst België, 14, 4 p.
 
MEIJER, M. 1965 - The stratigraphical distribution of Echinoids in the Chalk and Tuffaceous Chalk in the neighbourhood of Maastricht (Netherlands). Meded. Geol. Stichting (nieuwe ser.) 17, 21-25.
 
MOORKENS, T. 1972 - Foraminifera of the Montian stratotype and of subjacent strata in the Obourg well, with a review of Belgian Paleocene Stratigraphy. Doctoraal proefschrift. Utrecht.
 
MOORKENS, T. 1982 - Foraminifera of the Montian stratotype and of subjacent strata in the “Mons well 1969” with a review of Belgian Paleocene Stratigraphy. Toel. Verh. Geol.  Mijnk. België, nr. 17, vol.2, 186 p.
 
ROMEIN, B.J. 1962 - On the type locality of the Maastrichtian (Dumont, 1849), the upper boundary of that stage and on the transgression of a Maastrichtian s.l. in Southern Limburg. Meded. Geol. Stichting (nieuwe ser.) 15, 77-84.
 
SLIMANI, H. 1995 - Les Dinokystes des craies du Campanien au Danien à Hallembaye et Turnhout (Belgique), et à Beutenaken (Pays-Bas): Biostratigraphie et Systématique. Doctoraal proefschrift, Universiteit Gent.
 
VINCENT, E. 1928 - Observations sur les couches montiennes traversées au puits du charbonnage d’Eysden, près de Maeseyck. Bull. Cl. Acad. roy. Belg. Cl. Sc., sér. 5, 13, 554-568.
 
                                                       1.5. Formatie van Opglabbeek
 
                                                                                     G. DE GEYTER & P. LAGA, 1999.
 
Naam
 
   De eenheid is genoemd naar de Limburgse gemeente Opglabbeek. De term werd (in een publicatie) voor het eerst gebruikt door MARECHAL (1993). De term werd ook door STEURBAUT (1998) vermeld (met formele beschrijving) maar de kalkareniet van Maasmechelen wordt als een afzonderlijke formatie beschouwd en voor het kleiig lid wordt Zwartberg gebruikt i.p.v. Opoeteren.
 
Algemene kenmerken
 
   De Formatie vormt een heterogene afzetting met donkere en rood gevlamde klei (“argile bariolée”), lignietlaagjes, plantenresten, schelpenbanken en fijn zand dat plaatselijk kalkhoudend is. Het zandig faciës (Lid van Eisden en Lid van Maasmechelen) wordt voornamelijk aangetroffen in het oosten en er is een westelijke uitloper tot Zwartberg (zie kaart STAINIER, 1931). In het uiterste noordoosten lijkt een zandig pakket (ongeveer 37 m dik) een meer kleiige eenheid te bedekken (boring te Molenbeersel, 49W-226) maar in talrijke boringen wordt alleen het kleiig faciës (Lid van Opoeteren) aangetroffen.
 
   De ouderdom is Midden-Paleoceen (Vroeg-Selandiaan), maar het Lid van Maasmechelen zou Vroeg-Paleoceen (Laat-Daniaan) kunnen zijn.
 
Voorkomen
 
   De Formatie van Oplabbeek wordt uitsluitend in boringen aangetroffen in NE Limburg. De zuidelijke grens loopt over Lanaken - Gellik- Eigenbilzen - Munsterbilzen en Diepenbeek en de Formatie komt niet voor ten westen van Houthalen. STAINIER (1931) vermeldt een oostelijke uitloper naar het Nederlandse Geleen (= horizont van Lutterade van FELDER, 1975). De maximale dikte bedraagt vermoedelijk een 60-tal m (Molenbeersel). De Formatie van Opglabbeek wordt bedekt door de Formatie van Heers en rust op de Formatie van Houthem. De Formatie van Houthem is veel kalkrijker en gemakkelijk onderscheidbaar van de Formatie van Opglabbeek.
 
   De bovengrens is minder scherp waar het zandig faciës van de Formatie aanwezig is maar het Zand van Orp (onderste lid van de Formatie van Heers) is steeds rijk aan glaukoniet.
 
Indeling
 
   Deze Formatie wordt ingedeeld in drie leden:
 
- Lid van Maasmechelen (zandig en kalkrijk);
- Lid van Opoeteren (kleiig);
- Lid van Eisden ( zandig en rijk aan ligniet en brakwaterschelpen).
 
Vroegere benamingen
 
SCHMITZ & STAINIER (1909): Montien de la Campine
VINCENT (1930):Couches à Cyrènes du Paléocène du Limbourg
 STAINIER (1931): Eysdénien
HALET (1932): Infraheersien
Stratigrafisch Register (1929, 1932): Mtc
MARLIERE (1968): Mn2.
 
Referenties
 
FELDER, P.J., BLESS, M.J.M., DEMYTTENAERE, R., DUSAR, M., MEESSEN, J.P.M.T. & ROBASZYNSKI, F. 1985 - Upper Cretaceous to Early Tertiary deposits (Santonian-Paleocene) in northeastern Belgium and South Limburg (the Netherlands) with reference to the Campanian-Maastrichtian. Prof. Paper, Geol. Dienst België 1985/1, nr. 214, 151 p.
 
FELDER, W.M. 1975 - Lithostratigrafie van het Boven-Krijt en het Dano-Montien in Zuid-Limburg en het aangrenzend gebied. In : ZAGWIJN, W.H. & VAN STAALDUINEN, C.J. (eds.). Toelichting bij de Geologische overzichtskaarten van Nederland. Rijks. Geol. Dienst (Haarlem): 63-65.
 
HALET, F. 1935 - Les formations infraheersiennes du Limbourg belge. Bull. Soc. belge Géol.,  42, 23-34.
 
MARECHAL, R. 1993 - A new lithostratigraphic scale for the Palaeogene of Belgium. Bull. Belg. Ver. Geol., 102, 215-229.
 
MARLIERE, R. 1968 - Projet de légende stratigraphique du Crétacé supérieur. Prof. Paper, Geol. Dienst België, nr. 14, 4 p.
 
SCHMITZ, G. & STAINIER, X. 1909 - La géologie de la Campine avant les puits des charbonnages. Deuxième note prélimiaire. Le Landénien, le Heersien et le Montien de la Campine. Bull. Soc. belge Géol., 23, P.-V. 292-296.
 
STAINIER, X. 1931 - Le Montien et le Heersien du Hainaut, de la Campine et de la Hollande. Bull. Soc. belge Géol., 41, 10-35.
 
STEURBAUT, E. 1998 - High-resolution holostratigraphy of Middle Paleocene to Early Eocene strata in Belgium and adjacent areas. Palaeontographica Abt. A, 247, Lfg.5-6, 91-156. Stuttgart.
 
VINCENT, E. 1930 - Mollusques des couches à Cyrènes (Paléocène du Limbourg). Mém. Mus. roy. Hist. Nat. Belgique, 43, 1-43.
 
1.5.1. Lid van Maasmechelen
 
Naam
 
   Deze benaming is afgeleid van de Limburgse fusiegemeente, met als kerndorp Mechelen-aan-de-Maas. De term “Kalkareniet van Mechelen-aan-de-Maas” werd ingevoerd door MOORKENS (1972, 1982) bij de studie van een boring in het huidige Maasmechelen (nr. 63E-204, archief  Belgische Geologische Dienst). In de tekst gebruikt MOORKENS deze term voor de eenheid tussen 272 en 297 m onder maaiveld maar in het getekend boorprofiel lijkt het “niet-mariene” topgedeelte (tussen 272 en 280 m) afgescheiden te worden van het mariene basisgedeelte (tussen 280 en 297 m). Er wordt hier voorgesteld het bovenste gedeelte onder te brengen in het Lid van Eisden en de term Lid van Maasmechelen voor te behouden voor het basisgedeelte. Er moet opgemerkt worden dat volgens de boorbeschrijving van GULINCK (archief B.G.D.) geen kernen beschikbaar zijn tussen 280m en 286,20m en tussen 297m en 306m onder maaiveld, zodat top en basis van deze eenheid onzeker zijn.
 
Algemene kenmerken
 
   Deze mariene eenheid bestaat voornamelijk uit lichtgrijs tot grijsgroen kleiig kalkrijk zand. In vergelijking met het Lid van Eisden bevat deze eenheid minder ligniet en minder schelpfragmenten en meer klei en kalk. Glaukoniet wordt ook aangetroffen maar in kleine hoeveelheden en de grijsgroene kleur verschilt van de overwegend donkergrijze tint van het Zand van Eisden.
 
Voorkomen
 
   Deze mariene zandige eenheid is (voorlopig ?) alleen beschreven in de boring van Maasmechelen. Het Lid van Maasmechelen rust op de Formatie van Houthem en wordt bedekt door het Lid van Eisden (met talrijke schelpfragmenten aan het kontakt). De dikte bedraagt minstens 11m (tussen 286 m en 297 m onder maaiveld).
 
Stratotype
 
   Maasmechelen; boring nr. 63E-204 (archief Belg. Geol. Dienst) of KB 123, tussen ongeveer -193 m (?) en -210 m (?) O.P.; kaartblad 26/2 (Opoeteren).
Coördinaten: X = 236.757
                     Y = 188.412
                     Z = + 87 m.
 
Referenties
 
MOORKENS, T. 1972 - Foraminifera of the Montian stratotype and of subjacent strata in the Obourg well, with a review of Belgian Paleocene Stratigraphy. Doctoraal proefschrift, Utrecht.
 
MOORKENS, T. 1972 - Foraminiferen uit het stratotype van het Montiaan en uit de onderliggende lagen van de boring te Obourg (met een overzicht van de stratigrafie van het Paleoceen van België). Natuurwet. Tijdschr., 54, 117-127.
 
MOORKENS, T. 1982 - Foraminifera of the Montian stratotype and of subjacent strata in the “Mons Well 1969” with a review of Belgian Paleocene Stratigraphy. Toel. Verh. Geol. Mijnk. België, nr. 17, vol. 2, 186 p.
 
1.5.2. Lid van Opoeteren (Klei van Opoeteren)
 
Naam
 
   De benaming is afgeleid van een deelgemeente van Maaseik (Limburg). De term werd (in een publicatie) voor het eerst gebruikt door MARECHAL (1993). Voor deze eenheid werd de term “klei van Zwartberg” gebruikt in niet-gepubliceerde dokumenten van de Belgische Geologische Dienst, in FELDER et al. (1985) en in STEURBAUT (1998, met formele beschrijving). Er wordt voorgesteld om deze term te vervangen omdat in de mijnschachten en boringen te Zwartberg hoofdzakelijk zandige sedimenten werden aangetroffen (zie ook kaart van STAINIER, 1931) en geen typische zwarte of roodgevlekte kleien.
 
Algemene kenmerken
 
   Deze overwegend lagunaire afzetting bestaat uit donkergrijze tot zwarte ligniethoudende klei met felrode vlekken. Aan de basis vertoont de klei plaatselijk lichtere tinten (lichtgrijs tot lichtgroen). Schelpenlaagjes, plantenfragmenten en fijne zandlenzen zijn doorgaans aanwezig.
 
   STAINIER (1931) maakt nog het onderscheid tussen de “argiles noires” (enkel in de ondergrond van Houthalen) en de “argiles bariolées de rouge”.
 
Voorkomen
 
   Het Lid van Opoeteren wordt aangetroffen in boringen in NE-Limburg, ten zuiden, ten westen en ten noorden van het gebied waar hoofdzakelijk zandige afzettingen (Lid van Eisden) worden aangetroffen. De maximale dikte bedraagt vermoedelijk een 30-tal m. Het Lid van Opoeteren wordt bedekt door de Formatie van Heers en plaatselijk door het Lid van Eisden. Het rust op de Formatie van Houthem.
 
Stratotype
 
   Opoeteren, boring nr. 63E-222 (archief Belg. Geol. Dienst) of KS 22 of KB 167, tussen ongeveer -222 m en -240 m O.P.; kaartblad 26/2 (Opoeteren).
Coördinaten: X = 238.831
                     Y = 191.238
                     Z =  + 88 m.
Vroegere benamingen
 
SCHMITZ & STAINIER (1909): Montien de la Campine
GULINCK (niet-gepubliceerd dokument): Klei van Zwartberg.
 
Referenties: zie 1.5.
 
1.5.3. Lid van Eisden
 
Naam
 
   Deze eenheid is genoemd naar een vroegere deelgemeente van Maasmechelen (Limburg). Het zandig faciës van het “Montiaan” werd voor het eerst beschreven door SCHMITZ & STAINIER (1910) in de beschrijving van een boring te Eisden. De term “sables à lignites d’Eysden” werd vermeld door HALET (1932). Deze auteur verzette zich tegen de invoering van de chronostratigrafische term Eysdénien (STAINIER, 1931) voor het geheel van zandige én kleiige afzettingen (met brakwater fauna) die aangetroffen worden tussen het “Heersiaan” en de “calcaire grossier de Mons” (met mariene fauna).
 
Algemene kenmerken
 
   Deze continentale of lagunaire afzetting bestaat uit fijn donkergrijs zand met talrijke schelpen en lenzen van ligniet en donkere klei.
 
   Aan de basis wordt dikwijls grof zand aangetroffen.
 
Voorkomen
 
   Het Lid van Eisden wordt aangetroffen in boringen in de gemeenten Maasmechelen, Leut, Dilsen en Kinrooi en er is een westelijke uitloper van Eisden naar Zwartberg. De maximale dikte bedraagt vermoedelijk 37m (Molenbeersel). Het Lid van Eisden wordt bedekt door de Formatie van Heers (Lid van Orp) en rust op de Formatie van Houthem, op het “Lid van Maasmechelen” of op het Lid van Opoeteren.
 
Stratotype
 
   Eisden (mijnschacht nr. 2), boring nr. 64W-210 (archief Belg. Geol. Dienst), tussen ongeveer -165 m en -185 m O.P.; kaartblad 26/3 (Stokkem).        
Coördinaten: X = 243.646
                     Y = 188.833
                     Z = + 45 m.
 
Vroegere benamingen
 
VINCENT (1930): Couches à Cyrènes du Paléocène du Limbourg
HALET (1932): Sables à lignites d’Eysden.
 
 
 
Referenties (zie ook 1.5.)
 
SCHMITZ, G. & STAINIER, X. 1910 - La géologie de la Campine avant les puits des charbonnages. Sixième note préliminaire. Un nouveau faciès du Montien en Campine. Bull. Soc. belge Géol., 24, P-V, 290-292.
 
                                                       1.6. Formatie van Heers
 
                                                                                           P.LAGA & G.DE GEYTER, 1999.
 
Naam
 
   Heers, een gemeente in het zuiden van de provincie Limburg, werd vermeld door DUMONT (1849), die in 1851 de term “Heersien” als étagebenaming invoerde. De lithostratigrafische term Formatie van Heers werd voor het eerst gebruikt door MOORKENS (1972, 1982).
 
Algemene kenmerken
 
   Deze Formatie bestaat uit witte mergel met groene glaukoniethoudende zanden aan de basis; ze is van mariene oorsprong.
 
   De ouderdom is Midden-Paleoceen (Selandiaan).
 
Voorkomen
 
   Het ontsluitingsgebied ligt in Haspengouw, ten zuiden van de stad Landen tussen de gemeenten Heers (provincie Limburg) en Orp-Jauche (provincie Waals-Brabant).
 
   In de ondergrond komt deze formatie voor ten oosten van de lijn Sint-Niklaas - Mechelen - Leuven - Jodoigne (Geldenaken) en ten westen van de lijn Waremme (Borgworm) - Tongeren - Eisden (zie GULINCK, 1965). Verder oostwaarts in de slenk werd haar aanwezigheid ook aangetoond (o.m. in de boring van Molenbeersel).
 
   De Formatie van Heers rust meestal op Krijtafzettingen of op de Formatie van Opglabbeek of van Houthem in het gebied tussen Eisden, Maastricht, Houthalen en Mol, alsook in de slenk. De ondergrens is meestal gekenmerkt door de aanwezigheid van glaukoniet of glaukonietzand of, in de westelijke randzone van haar voorkomen, enkel door een basisgrind met silexkeien.
 
   Deze Formatie wordt bedekt door de Formatie van Hannut; in en nabij het ontsluitingsgebied door het Lid van Lincent, verder noordwaarts door het Lid van Waterschei.
 
   De grens tussen de grijze kalkhoudende klei van het Lid van Waterschei en de witte mergels van het Lid van Gelinden is soms moeilijk vast te leggen in boringen door de aanwezigheid van een lichtgrijze, sterk kalkhoudende klei van ongeveer 5 à 10 m dikte tussen beide leden. (het Lid van Maaseik, sensu STEURBAUT, 1998, stratotype: KS 22).
 
   In het oosten echter wordt de Formatie van Heers bedekt door Vroeg-Oligocene afzettingen (Groep van Tongeren).
 
   De maximale dikte bedraagt ongeveer 50m.
 
Indeling
 
   Deze Formatie wordt ingedeeld in twee leden:
 
- Lid (Zand) van Orp onderaan;
- Lid (Mergel) van Gelinden bovenaan.
 
Referenties
 
DE GEYTER,G. 1981 - Contribution to the lithostratigraphy and the sedimentary petrology of the Landen formation in Belgium. K. Acad. Wet. Lett. Schone Kunsten, Jg. 43 (2), 111-153, Brussel.
 
DUMONT, A. 1849 - Rapport sur la carte géologique du Royaume. Bull. Acad. roy. Belgique, (1), 16 (2), 351-373.
 
DUMONT, A. 1851 - Note sur la position géologique de l’argile rupélienne et sur le synchronisme des formations tertiaires de la Belgique, de l’Angleterre et du nord de la France. Bull. Acad. roy. Belgique, (1), 18 (2), 179-195.
 
GULINCK, M. 1965 - Aperçu général sur les dépots Eocènes de la Belgique. Bull. Soc. géol. de France, 7e Série, VII, 222-227.
 
MOORKENS, T. 1972 - Foraminiferen uit het stratotype van het Montiaan en uit de onderliggende lagen van de boring te Obourg. (Met een overzicht van de stratigrafie van het Paleoceen in België). Natuurwet. Tijdschr., 54, 117-127. Gent.
 
MOORKENS, T. 1982 - Foraminifera of the Montian Stratotype and of adjacent strata in the “Mons Well 1969” with a review of Belgian Paleocene Stratigraphy. Mém. Expl. Cartes Géol. Min. Belgique, 17 (2), 186 p., 15 fig., 3 tabl. Bruxelles.
 
STEURBAUT, E. 1998 - High-resolution holostratigraphy of Middle Paleocene to Early Eocene strata in Belgium and adjacent areas. Palaeontographica Abt. A., 247, Lfg. 5-6, 91-156. Stuttgart.
 
1.6.1. Lid van Orp
 
Naam
 
   Dit Lid werd genoemd naar de gemeente Orp-le-Grand, thans behorend tot de fusiegemeente Orp-Jauche in het oosten van de provincie Waals-Brabant. De term werd ingevoerd door VINCENT in 1873, maar de lithologie werd voor het eerst beschreven door THIELENS in 1871.
 
 
 
 
Algemene kenmerken  
 
   Het Lid van Orp bestaat uit grijsgroene glaukoniethoudende fijne zanden, soms fossielhoudend (hoofdzakleijk Arctica (Cyprina) morrisi). Het zijn mariene zanden.
 
Voorkomen
 
   Het Lid van Orp komt vooral met een aanzienlijke dikte (10 m en meer) voor in het ontsluitingsgebied van de Formatie van Heers en eveneens in de ondergrond verder in noordoostelijke richting (Houthalen, Diepenbeek, Zwartberg en Maasmechelen) (DE GEYTER, 1981; map 4: Lithostratigraphic Panel Diagram of the Formation of Landen and of Heers). De ondergrens vormt het begin van hetgeen ‘het klastisch Tertiair’ genoemd wordt in België, en staat in kontrast met de hoofdzakelijk kalkige sedimenten eronder. Enkel waar de Formatie van Opglabbeek voorkomt (“Selandiaan”) rust dit glaukonietzand ook op klastische sedimenten. De bovengrens is eerder vaag: het zand gaat geleidelijk over in mergel met een overgangszone bestaande uit een afwisseling van zandlagen en mergellenzen. Meer noord- en noordwestwaarts is het zandpakket heel beperkt. In de boring Maasmechelen daarentegen is dit Lid 20 m dik.
 
Stratotypes
 
   Spoorweginsnijding te Maret, langs de oude spoorweg Orp - Lincent, nabij het oude spoorwegstation van Maret (parastratotype). Maret is een gehucht van de vroegere gemeente Orp-le-Grand (HERMAN, 1972); kaartblad 41/1 (Hannut).
Coördinaten: X = 194.515
                     Y = 155.765
                     Z = + 85 m.
 
   Maasmechelen, boring nr. 63E-204, referentiesectie tussen 252 en 272 m diepte; kaartblad 26/7 (Rekem).
Coördinaten: X = 236.757
                     Y = 188.412
                     Z = + 87 m.
 
Vroegere benamingen
 
Geologische Kaart 1/40.000: Hsb
Stratigrafisch Register (1929,1932): L1a (p.p.).
 
Referenties(zie ook 6.1.)
 
HERMAN, J. 1972 - Les Vertébrés du Landénien inférieur (L1a ou Heersien) de Maret (hameau d’Orp-le-Grand). Bull. Soc. belge Géol., 81, 191-207.
 
THIELENS, A. 1871 - Relation de l’excursion faite par la Société Malacologique de Belgique à Orp-le-Grand, Folx-les-Caves, Wansin et autres localités voisines. Ann. Soc. roy. Malac. Belgique, 6, 39-72.
 
VINCENT, G. 1873 - Sur quelques fossiles receuillis dans les sables heersiens d’Orp-le-Grand. Ann. Soc.roy Malac. Belgique, 8, 44-45.
 
1.6.2. Lid van Gelinden
 
Naam
 
   Dit Lid werd genoemd naar een gehucht van de voormalige gemeente Gelmen. De lokaliteit behoort nu tot het grondgebied van de gemeente Heers. De term werd ingevoerd door DUMONT (1849).
[Nota Subcommissie Neogeen Paleogeen, 2019: Gelinden is niet een gehucht, maar wel een dorp van de voormalige gemeente Gelmen. De lokaliteit behoort nu tot het grondgebied van de stad Sint-Truiden.]
 
Algemene kenmerken
 
   Deze mariene eenheid bestaat uit bleke zeer kalkrijke (karbonaatgehalte 60-85 gew.%), relatief homogene en licht glaukoniethoudende mergel (in feite grotendeels een kalksteen). Bekend zijn de afgedreven landplanten die erin voorkomen (DE SAPORTA & MARION, 1873 & 1877).
 
Voorkomen
 
   Het Lid dagzoomt plaatselijk in Haspengouw en wordt aangetroffen in de ondergrond van NE-België. De maximale dikte bedraagt ongeveer 30 m. De westelijke begrenzing verloopt ongeveer over Leuven - Mechelen - Sint-Niklaas. In het oosten wordt het iets verder aangetroffen dan de Groep van Landen. Het rust op het Lid van Orp of plaatselijk (voornamelijk in de westelijke randzone) met een silexhoudende basis op Krijtafzettingen. Het wordt bedekt door de Formatie van Hannut of in een smalle oostelijke randzone door de Groep van Tongeren.
 
Stratotype
 
   Groeve Thewis te Overbroek-Gelinden; kaartblad 33/7 (Heers).
Coördinaten: X = 213.330
                     Y = 161.025
                     Z = + 80 m.
  
   De Mergel wordt er bedekt door het Lid van Lincent (Formatie van Hannut) met glaukonietrijke basis; de basis van het Lid van Gelinden is er niet zichtbaar maar werd er wel aangeboord.
 
Vroegere benamingen
 
Geologische Kaart 1/40.000: Hsc.
Stratigrafisch Register (1929, 1931): L1a p.p.
 
Nuttige delfstoffen
 
   De mergel werd vroeger in de landbouw gebruikt voor het bekalken.
 
 
Referenties(zie ook 1.6.)
 
DE SAPORTA, G. & MARION, A.F. 1873 - Essai sur l’état de végétation à l’époque des marnes heersiennes de Gelinden. Mém. cour. sav. étrang., Acad. roy. Belgique, 37, 1-94.
 
DE SAPORTA, G. & MARION, A.F. 1877 - Révision de la flore heersienne de Gelinden d’après une collection appartenant au Comte G. DE LOOZ. ibidem 41, 1-112.
 
SCHUMACKER-LAMBRY, J. 1978 - Palynologie du Landénien inférieur (Paléocène) à Gelinden-Overbroek/Belgique. Relation entre les microfossiles et le sédiment. Lab. Paléobot. Palynol. (éd.), Univ. Liège, 157 p.